vrijdag 7 november 2025
Link naar publicatie:
Type bekendmaking:
beleidsregel



Nota Advisering, Uitvoering (regulering en toezicht) en Handhaving 2025

De nota Advisering, Handhaving en Toezicht 2025 vast te stellen.

 

Lijst met afkortingen  

ANVS

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

AUH

Advies, Uitvoering en Handhaving

Awb

Algemene wet bestuursrecht

Bal

Besluit activiteiten leefomgeving

Bbk

Besluit bodemkwaliteit

Bbl

Besluit bouwwerken leefomgeving

BBT

Best beschikbare technieken

BENG

Bodem, geluid of energie

Bibob

Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Bkl

Besluit kwaliteit leefomgeving

BOPA

Buitenplanse omgevingsplanactiviteit

BRS

Bestuurlijke Regie Schiphol

BRZO

Besluit risico zware ongevallen

CMP

Circulair materialenplan

DCMR

Dienst centraal milieubeheer Rijnmond

DPRA

Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie

DSO

Digitaal Stelsel Omgevingswet

ETFAL

Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

FP

Functioneel Parket

GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GGO

Genetisch Gemodificeerde Organismen

HHR

Hoogheemraadschap van Rijnland

IBP

Interbestuurlijk Programma

IPLO

Informatiepunt Leefomgeving

IPPC

Integrated Pollution Prevention and Control

ISZW

Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid

LAP

Landelijk afvalstoffenplan

LHSO

Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht

LKC

Landelijke kwaliteitscriteria

LUBO

Leids Uitvoeringsprogramma Bodem en Ondergrond

MBA’s

Milieubelastende activiteiten

MER

Milieueffectrapportage

MPG

Milieuprestatie-eisen

Nota AUH

Nota Advisering, Uitvoering en Handhaving van de gemeentelijke taken 2026-2029

NVWA

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

ODH

Omgevingsdienst Haaglanden

ODMH

Omgevingsdienst Midden-Holland

ODWH

Omgevingsdienst West-Holland

OPA

Binnenplanse omgevingsplanactiviteit

OZHZ

Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

PGS

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS-richtlijnen)

Provincie 

Provincie Zuid-Holland

QRA

Kwantitatieve Risicoberekeningen

RES

Regionale energie strategie

RIE

Richtlijn Industriële Emissies (RIE-inrichtingen)

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RDOGHM

vml. Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden, nu Hecht

RVO

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

SMK

Strategische Milieu Kamer

TAM-IMRO

Tijdelijke alternatieve maatregel - Informatiemodel ruimtelijke ordening

TNO

Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek

VOS

Vluchtige organische stoffen

VTH

Vergunningverlening, toezicht en handhaving

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wbb

Wet bodembescherming

WBS

Water en bodem sturend

Woo

Wet open overheid

ZHOV

Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

ZZS

Zeer zorgwekkende stoffen

Inleiding  

Voor u ligt de Nota Advisering, Uitvoering (regulering en toezicht) en Handhaving 2025 (Nota AUH). Deze nota bevat het uitvoeringsbeleid van de Omgevingsdienst West-Holland (hierna: ODWH) met betrekking tot de taken die zij uitvoert voor de deelnemende gemeenten en de provincie Zuid-Holland. De hoofdlijnen uit de vorige nota (Nota VTH 2023-2024) zijn overgenomen in dit document. Waar wet- en regelgeving, nieuwe ontwikkelingen en onderzoeksrapporten daartoe aanleiding hebben gegeven, is dit aangepast. Na vier jaar wordt deze nota geëvalueerd en opnieuw ter vaststelling voorgelegd aan het bestuur van de dienst en de colleges van de deelnemers.

 

De nota bestaat uit een algemeen deel en het uitvoeringsbeleid voor advisering, uitvoering (bestaande uit reguleren en toezicht) en handhaving. In de bijlagen zijn een aantal dynamische handelingskaders opgenomen die verder ingaan op de uitvoering. Het bestuur wordt eens per jaar geïnformeerd over de geldende handelingskaders.

 

Met de nota AUH draagt de dienst bij aan een duurzame, gezonde en veilige leefomgeving voor mens en natuur.

Hoofdstuk 1 Algemeen

De ODWH is de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van en voor de deelnemende gemeenten en de provincie Zuid-Holland (provincie). De dienst staat voor het verbeteren en bewaken van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving binnen het werkgebied in de regio Holland Rijnland.

 

Deze nota Advisering, Uitvoering en Handhaving 2025 (Nota AUH) beschrijft het uitvoeringsbeleid met betrekking tot:

  • Advisering ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkelingen, omgevingsvergunningen, duurzaamheidsprojecten, evenementen, etc.

  • Het verlenen van toestemmingen (vergunningen, meldingen en ontheffingen).

  • Toezicht en handhaving met betrekking tot de leefomgeving volgens de bepalingen van de Omgevingswet.

  • Toezicht en handhaving bij asbestsloop (sanering) bij en door bedrijven.

  • Toezicht en handhaving in het kader van de Energiebesparingsplicht.

  • Toezicht en handhaving van specifieke taken voor de provincie (ontbrandingstoestemmingen vuurwerk, overgangsrecht bodemtaken, ontgrondingen en BRIKS-taken).

 

De ODWH voert de wettelijke (basis)taken uit voor de aspecten milieu, energiebesparingsplicht, asbestsloop bij en door bedrijven en bodem binnen haar gehele werkgebied. Daarnaast adviseert de dienst op verschillende aspecten bij bijvoorbeeld planologische ontwikkelingen, duurzaamheidsprojecten en evenementen. Dit doet de ODWH in opdracht van de deelnemende gemeenten en de provincie. De uitvoering van het werk is gebaseerd op het beleid zoals beschreven in deze nota.

 

Regionale beleidscyclus

De nota AUH is onderdeel van de regionale beleidscyclus. De gemeenten en provincie stellen met deze nota het beleid voor de uitvoering van de taken van de ODWH vast. Het gaat over de wettelijke eisen die aan de uitvoering van wet- en regelgeving worden gesteld. En het gaat om specifieke beleidskeuzes van de (individuele) bevoegde gezagen in de regio voor de bescherming en benutting van de leefomgeving.

 

 

Proces en kwaliteitscriteria

De landelijke procescriteria, die zijn vastgelegd in het Omgevingsbesluit, zijn leidend voor het VTH-beleid en bevatten eisen die gesteld worden aan de sluitende beleidscyclus. De landelijk vastgestelde Kwaliteitscriteria (versie 3.0) zijn van toepassing op alle activiteiten die onder het omgevingsrecht vallen. Dit betekent dat alle uitvoeringsorganisaties die omgevingstaken uitvoeren (provincie, gemeenten, omgevingsdienst, waterschappen enz.) aan de kwaliteitscriteria moeten voldoen. Volgens artikel 13.5 van het Omgevingsbesluit moeten bestuursorganen het uitvoerings- en handhavingsbeleid vergunningverlening, toezicht en handhaving (hierna: VTH) van het omgevingsrecht vast stellen voor de werkzaamheden. Zoals staat in artikel 13.12, eerste lid van het Omgevingsbesluit. De werkzaamheden betreffen de basistaken van de omgevingsdiensten. Deze milieutaken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving worden verplicht bij een omgevingsdienst belegd. Dit betekent dat de deelnemers van omgevingsdiensten de opgestelde uniforme uitvoerings- en handhavingsstrategie ook van toepassing kunnen verklaren op de niet-basistaken of ‘plustaken’ die de omgevingsdienst uitvoert.

 

Doelstelling

De hoofddoelstelling van deze nota is het creëren van een gelijk speelveld voor initiatieven, waarbij regionaal het minimumniveau, de ondergrens, wordt bepaald en er ruimte is voor lokale prioriteiten, mits deze de ondergrens niet overgaan.

 

Bredere context

De naamswijziging van "Gemeentelijke Uitvoeringsnota VTH" naar "Nota AUH" benadrukt het belang van advisering als vast onderdeel van de taken van de ODWH. De nota erkent dat deskundig advies een waardevolle aanvulling is op vergunningverlening, toezicht en handhaving. Door advisering een centrale rol te geven, kan de dienst niet alleen handhaven bij overtredingen, maar ook bedrijven, gemeenten en de provincie proactief ondersteunen. Dit draagt bij aan een duurzame en veilige leefomgeving. De nieuwe naam onderstreept dat advisering een structureel onderdeel is van de dienstverlening van de ODWH en een belangrijke rol speelt in de uitvoering van haar taken. Het doel is beleidsmakers, bedrijven en andere belanghebbenden te ondersteunen bij het naleven van milieuregels en het bevorderen van duurzame praktijken.

 

Dit uitvoeringsbeleid is in tegenstelling tot de vorige nota ook van toepassing op de Provincie Zuid-Holland. Het hebben van één uitvoeringsbeleid voor onze regio sluit aan bij de gedachte van de regionale beleidscyclus van het Inter Bestuurlijke Programma (IBP).

 

Door middel van diverse ambtelijke sessies zijn de vertegenwoordigers van de gemeenten en de provincie uitgenodigd om richting te geven aan dit uitvoeringsbeleid. Door het vaststellen van dit uitvoeringsbeleid wordt het meerjarenprogramma van de ODWH duidelijk, waardoor de vervolgstappen conform de regionale beleidscyclus kunnen worden genomen.

 

Daarnaast heeft de ODWH al jarenlang een samenwerkingsovereenkomst met partners zoals de Veiligheidsregio Hollands-Midden, GGD Hollands Midden (HECHT), GR Holland Rijnland, Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) en Politie Eenheid Den Haag. Met deze partners zijn samenwerkingsafspraken gemaakt en vastgelegd in convenanten. Deze afspraken zijn dan ook integraal meegenomen in deze nota (zie bijlagen 6, 7 en 8).

Tevens zijn er diverse overleggen tussen deze partners en de ODWH. Nadat deze nota is vastgesteld wil de ODWH in 2026 met het starten van de nieuwe regionale beleidscyclus met alle deelnemers ook deze partners uitnodigen voor de bijeenkomsten.

Verder vindt structureel overleg plaats op zowel managementniveau als inhoudelijk niveau met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Ook zij zullen uitgenodigd worden voor de bijeenkomsten in 2026.

 

Het openbaar ministerie (functioneel parket Rotterdam, FP) heeft een raakvlak met deze nota AUH. Niet alleen in relatie tot de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet (LHSO), maar ook in relatie tot de samenwerking en kennisuitwisseling met de vijf Omgevingsdiensten in Zuid-Holland (Daadkracht X5). Er is een samenwerkingsconvenant op uitvoering van de strafrechtelijke taken. Daarnaast vindt een structureel ‘wegingsoverleg’ plaats waarbij alle potentiële strafzaken vooraf besproken worden in overleg met Functioneel Parket. Tevens sluit de ODWH aan bij de afspraken die gemaakt worden bij het Strategische Milieukamer (SMK). Het SMK geeft richting aan de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit. Deze aanpak wordt geïncorporeerd in het toezichtwerk van de ODWH en daarmee ook geborgd in deze nota AUH. Ook het FP zal voor de bijeenkomsten in 2026 worden uitgenodigd.

 

Status

Uit het Omgevingsbesluit volgt dat de bestuursorganen die deelnemen in een Omgevingsdienst, binnen het algemeen bestuur gezamenlijk zorgdragen voor een uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid. Met deze Nota AUH geven we daar gezamenlijk vorm aan. Na behandeling van de nota in het algemeen bestuur van de ODWH stellen de deelnemende colleges de nota vast en maken deze bekend in het gemeenteblad en het provincieblad.

 

In de Nota AUH zijn de prioriteiten, doelstellingen en werkwijzen opgenomen met betrekking tot advisering, uitvoering (vergunningverlening en toezicht) en handhaving rondom omgevingsvergunningen, ruimtelijke ontwikkelingen, duurzaamheidsprojecten, evenementen, etc. Met de vaststelling van deze nota behouden de deelnemende colleges hun bestuurlijke afwegingsruimte. Zo blijft er, naast de gemeenschappelijk overeengekomen prioriteiten, (jaarlijks) bijstelling mogelijk naar lokale (politieke) inzichten en voorkeuren. Bij afwijking van het beleid treedt de ODWH eerst in overleg met betrokken bestuurders.

 

Uitvoeringsprogramma (werkplannen ODWH)

Op basis van de gezamenlijke prioriteiten en doelstellingen én de lokale prioriteiten wordt jaarlijks met elke deelnemer afzonderlijk een uitvoeringsprogramma samengesteld (artikel 13.8 Omgevingsbesluit). In dit uitvoeringsprogramma, bij ODWH zijn dit de werkplannen per deelnemer, worden de prioriteiten voor de -taken concreter uitgewerkt. Dit gebeurt enerzijds aan de hand van de prioriteiten en van de lijnen die in deze nota zijn geformuleerd en anderzijds aan de hand van lokale, regionale, provinciale, landelijke en bestuurlijke thema’s. De uitvoeringsprogramma’s spelen daarmee een grote rol in de beleidscyclus.

 

Jaarrapportages

Jaarrapportages worden opgesteld aan het einde van elk jaar om verantwoording af te leggen over het behalen van de doelstellingen en om eventuele aanpassingen of verfijningen van de gestelde doelen te identificeren (artikel 13.11 van het Omgevingsbesluit). De voortgang wordt gevolgd en gerapporteerd aan de deelnemers, waarbij regelmatig overleg plaatsvindt met betrekking tot de voortgang. In deze rapportages wordt onder meer aangegeven of de afgesproken taken zijn uitgevoerd, waarbij ook cijfermatige gegevens worden verstrekt. Daarnaast worden toelichtingen gegeven over verschillende thema's en de gestelde doelen.

 

Uitvoeringsorganisatie

Voor het uitvoeren van de werkzaamheden beschikt de ODWH over een formatie van ongeveer 100 fte. Deze formatie omvat voornamelijk vergunningverleners, toezichthouders, handhavers en adviseurs die zich bezighouden met de taken zoals beschreven in deze nota. Daarnaast heeft de ODWH juristen Omgevingsrecht in dienst. Zij beoordelen de kwaliteit van correspondentie en vergunningen van de toezichthouders en vergunningverleners en stellen besluiten op. Deze juristen adviseren over wetgevingsontwikkelingen en jurisprudentie, en behandelen bezwaar- en beroepsprocedures met betrekking tot VTH-aangelegenheden. Verder bestaat de formatie uit specialistische adviseurs die de toezichthouders, vergunningverleners en deelnemers adviseren over diverse onderdelen zoals bodem, archeologie, geluid, lucht, externe veiligheid, ruimtelijke ordening en duurzaamheid. De beschikbare capaciteit bij ODWH is afgestemd op de opdrachten / taken die ODWH voor de gemeenten en provincie uitvoert. Om pieken en dalen op te vangen wordt gewerkt met inhuur (flexibele schil).

 

De ODWH waarborgt de scheiding van functies tussen vergunningverleners en toezichthouders, zoals vereist door artikel 13.9 van het Omgevingsbesluit. Dit betekent dat een vergunningverlener niet tevens toezicht houdt op dezelfde activiteit waarvoor hij een vergunning heeft verleend, en vice versa. Daarnaast rouleren de toezichthouders periodiek over de bedrijven en locaties. Dit is ook organisatorisch geborgd.

 

De ODWH zorgt ervoor dat zijn medewerkers voldoende worden opgeleid. Hiermee is de basis gelegd om te voldoen aan de opleidingseisen uit de landelijke Kwaliteitscriteria.

 

Omgevingsanalyse milieu

Het werkgebied van de ODWH ligt in het noorden van de provincie Zuid-Holland. Het werkgebied bestaat uit 12 deelnemende gemeenten en de provincie Zuid-Holland.

 

Het werkgebied van de ODWH bestaat uit de volgende gebiedstypes:

  • Stedelijke agglomeratie (Leiden).

  • Zandgronden (geestgronden Bollenstreekgemeenten, duinrand en kustgebied).

  • Plassengebieden (Kagerplassen in Teylingen en Kaag en Braassem, en Nieuwkoopse Plassen in Nieuwkoop).

  • Veenweidegebieden (Kaag en Braassem, Nieuwkoop, Teylingen oostzijde, Zoeterwoude).

 

De bedrijvigheid (ongeveer 10.000 inrichtingen) in het werkgebied van de ODWH is divers. In de hele regio zijn veel bouwbedrijven en aannemers, detailhandel-, opslag-, transport- en autobedrijven (ca. 2.500 inrichtingen). Horeca (ca. 1.100 inrichtingen) is vooral te vinden in de stedelijke omgeving van Leiden en in de recreatiegemeenten Nieuwkoop, Kaag en Braassem en Noordwijk. Ook zijn in de regiokantoren en sociaal-maatschappelijke instellingen (ca. 1.400 inrichtingen), voorzieningen en installaties (voor riolering, gasdruk en warmte, ca. 1.300 inrichtingen) en metaal- en elektrotechnische bedrijven (ca. 300 inrichtingen) aanwezig.

 

Daarnaast is de agrarische sector goed vertegenwoordigd in de regio van de ODWH, met name in de gemeenten Nieuwkoop en Kaag en Braassem. Het gaat om bedrijven in de glastuinbouw (ca. 600 inrichtingen), melkrundveehouderijen (ca. 500 inrichtingen), akker- en fruitteeltbedrijven (ca. 200 inrichtingen) en zo’n 25 intensieve veehouderijen (kippen- en varkensmesterijen). Op de oude geestgronden (de Bollenstreek) zijn de meeste bloembollenbedrijven (ca. 250 inrichtingen) gevestigd.

 

In het werkgebied van de ODWH zijn verschillende bedrijven relevant als het gaat om de externe veiligheid: 7 Seveso-inrichtingen (voorheen BRZO, Besluit risico zware ongevallen; de uitvoering vindt plaats door de DCMR) en 41 RIE-inrichtingen (Richtlijn Industriële Emissies). Ook zijn er 40 tankstations, waarvan 15 met LPG. Tot slot zijn er 30 vuurwerkopslaglocaties en jaarlijks ongeveer 35 vuurwerkevenementen. Verder zijn er in het werkgebied diverse industriële inrichtingen in diverse branches (zoals geneesmiddelen-, biotechnologische- en voedingsmiddelenproducenten en kunststofspuitgieterijen, ca. 300 inrichtingen), ongeveer 50 drukkerijen en zo’n 50 scheeps- en/of jachtwerven.

 

Specifiek voor de regio zijn de GGO-inrichtingen (Genetisch Gemodificeerde Organismen; 15 inrichtingen) in Leiden, de veiling van FloraHolland in Katwijk, visverwerkende bedrijven (10 inrichtingen) in Katwijk en Esa/Estec in Noordwijk.

 

Looptijd

Deze nota is geldig vanaf 14 juli 2025 voor de in deze nota genoemde taken die onder de bevoegdheid van de gemeenten en de provincie vallen en voor zover deze aan de ODWH zijn uitbesteed1. De voorliggende nota sluit zoveel mogelijk aan bij de provinciale VTH-nota.

Hoofdstuk 2 Advisering

Onder de Omgevingswet is advisering onderdeel van een wettelijke taak van de deelnemers. Er moet namelijk sprake zijn van een gezonde en veilig leefomgeving en van een evenwichtige toekenning van functies aan locaties. Op dit onderwerp biedt de ODWH specialistische ondersteuning aan de deelnemende gemeenten en de provincie binnen het fysieke domein. Het verbeteren en bewaken van een veilige en kwalitatieve leefomgeving staat daarbij centraal. Van belang is dat hierin de samenwerking wordt opgezocht met onze deelnemers en dat dat dit op elkaar aansluit. De deelnemers zijn de opstellers van hun eigen beleid. De ODWH denkt graag mee met het opstellen van beleid. Voor de ODWH betreft advisering een plustaak, die de dienst op verzoek van een deelnemer uitvoert.

 

Reactieve en proactieve advisering

De ODWH werkt met deskundigheid en gedrevenheid aan voortdurende verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in ons werkgebied. Advisering is hierbij een essentieel aspect van de taken van de dienst. De ODWH heeft uitgebreide kennis en expertise op het gebied van milieu, bodem, bouwen en duurzaamheid. In de regio West‐Holland voert de dienst al geruime tijd taken uit op het gebied van advisering wanneer de deelnemers daarom vragen.

 

Ook volgt de ODWH landelijke en provinciale trends en ontwikkelingen op het gebied van milieu, bouwen en duurzaamheid in de breedste zin van het woord. Hierover adviseert de ODWH op een proactieve manier richting de deelnemers. De ODWH beschikt over zowel vakinhoudelijke kennis als specifieke kennis over gebieden en de regio. Vanuit de uitvoeringspraktijk heeft de ODWH ook een scherp beeld van de kansen, opgaven en aandachtspunten in specifieke gebieden. In lijn met de Omgevingswet werkt de ODWH gebiedsgericht en integraal op zowel reactieve als proactieve wijze.

 

Door deze deskundige advisering dragen wij bij aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving. Met onze expertise en kennis ondersteunen wij beleidsmakers, bedrijven en andere belang-hebbenden bij het naleven van milieuregelgeving en het bevorderen van duurzame werkwijzen.

 

Nu de Omgevingswet in werking is getreden werkt de ODWH met zes kerninstrumenten voor het gebruiken en beschermen van onze leefomgeving: de omgevingsvisie, het programma, decentrale regels, algemene rijksregels, omgevingsvergunning en het projectbesluit. Deze vervangen de huidige instrumenten zoals de structuurvisies en bestemmingsplannen. Voor de provincie zijn de omgevingsvisie, omgevingsverordening, omgevingsvergunning en programma’s belangrijk. Bij de gemeenten ligt de focus op de omgevingsvisie, het omgevingsplan, de omgevingsvergunning en de programma’s.

 

Kennis en expertise zet ODWH graag in bij de ontwikkeling van omgevingsvisies, programma’s, omgevingsplannen en omgevingsvergunningen. Gemeenten en de provincie kunnen de ODWH aan de voorkant betrekken bij nieuwe plannen en (ruimtelijke) ontwikkelingen. Op deze manier kunnen Initiatiefnemers bij het opstellen van plannen direct rekening houden met het creëren en behouden van een gezonde en veilige leefomgeving. Een goede inhoudelijke milieu-onderbouwing bij projecten helpt de ODWH in de beoordeling van stukken. Vroegtijdige betrokkenheid helpt de ODWH bij een goede en snelle advisering en werkt door in een beter plan.

 

De gemeenten en de provincie zijn de regisseurs van deze ontwikkelingen. De ODWH kan worden uitgenodigd door de gemeenten om deel te nemen aan Intaketafels en omgevingstafels om deze ontwikkelingen een stap verder te brengen. Ook wordt de ODWH steeds vaker betrokken bij projectgroepen/ werkgroepen voor grotere ontwikkelingen. Vanuit een ruimtelijk en milieukundig kijk beoordeelt de ODWH plannen/projecten vanaf de start met een integrale afweging. Op deze manier wordt in een vroeg stadium duidelijk wat de eventuele milieu-impact is van een plan en of dat plan redelijkerwijs haalbaar is. Ook kan de ODWH tijdig aangeven welke onderzoeken nodig zijn en wat de nut en noodzaak van deze onderzoeken is.

 

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet speelt ook gezondheid een belangrijkere rol. Dit betekent dat bij advisering hier ook rekening mee moet worden gehouden. Meerdere milieuthema’s hebben impact op gezondheid, zoals lucht, geluid en bodemkwaliteit. Om deze reden werkt de ODWH nauw samen met HECHT / GGDHM en zijn deze werkafspraken ook vastgelegd in een convenant. Op het vlak van omgevingsveiligheid is er afstemming met de Veiligheidsregio Hollands-Midden. Ook dit is vastgelegd in een convenant. (bijlagen 6 en 7)

 

 

2.1 Ruimtelijke ontwikkelingen (incl. gebiedsgerichte advisering)

De ODWH biedt, op basis van expertise en ervaring, ondersteuning op het gebied van ruimte, milieu en duurzaamheid. In essentie werkt de ODWH als de milieuafdeling van de gemeenten en de provincie. Afhankelijk van de doelstellingen van de provincie of gemeente kan deze ondersteuning variëren van inhoudelijke advisering tot procesbegeleiding.

 

Bij een ruimtelijke ontwikkeling onderzoekt de initiatiefnemer of sprake is van een evenwichtige toewijzing van functies aan locaties (ETFAL). Het uitgangspunt hierbij is het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Afhankelijk van het planningsstadium kan het advies variëren van richtinggevende adviezen tot het opstellen van milieuparagrafen of het uitvoeren van specifieke milieuonderzoeken. Het adviseren over zienswijzen met betrekking tot meerdere milieuaspecten behoort eveneens tot de expertise van de ODWH. Deelnemers worden aangemoedigd de ODWH vroeg in het proces te betrekken om plannen en projecten efficiënt te laten verlopen en tijdig conceptadviezen te verkrijgen.

 

Integrale en partiële advisering

De ODWH levert input voor het opstellen van het nieuwe deel van het omgevingsplan. Beoordeelt op verzoek wijzigingen van omgevingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen en toetst of een eerder advies (volledig) is overgenomen in een aangepaste versie. Adviezen kunnen integraal zijn, waarbij meerdere milieuaspecten worden meegenomen, of partieel, gericht op een specifiek aspect zoals bodem, geluid of energie (BENG). Hierbij houdt de ODWH rekening met wet- en regelgeving, gemeentelijk beleid en provinciale belangen.

 

Quickscan

Met een quickscan ruimtelijke ordening- kan de ODWH een eerste beoordeling van een plan/ontwikkeling op hoofdlijnen geven bij de start van een plan/ontwikkeling. Een quickscan is geschikt voor situaties zoals vooroverleg of principeverzoeken. De quickscan geeft aan of er vanuit milieuoogpunt belemmeringen of aandachtspunten zijn en welke onderzoeken nodig zijn.

 

Projectondersteuning

Naast advisering biedt de ODWH ook productondersteuning bij grote plannen, zoals de omgevingsplannen of gebiedsontwikkelingen. Dit kan inhouden: overleg, advies over het gebruik van de bestuurlijke afwegingsruimte die de Omgevingswet biedt, tekstbijdragen aan omgevingsplannen, waaronder de regels, onderzoeken van milieuaspecten, etc.

 

Omgevingsvisies

Een omgevingsvisie is een langetermijnstrategie voor de gehele fysieke leefomgeving, met aandacht voor onder meer ruimte, water, milieu, natuur, infrastructuur en cultureel erfgoed. Het legt de gemeentelijke en provinciale ambities en beleidsdoelen vast en dient als basis voor verdere uitwerking in programma’s, omgevingsplannen, vergunningen en projecten.

 

De ontwikkeling van een omgevingsvisie begint vaak met een omgevingsanalyse, waarin bestaande informatie over een gebied wordt geïnventariseerd. De ODWH levert hierbij gedetailleerde data, zoals over bedrijven, klachten, geluidsbelasting, luchtkwaliteit, risicobronnen en bodem.

 

Ook ondersteunt de ODWH bij het beschrijven van ambities en doelen. Op basis van regionale ervaringen en samenwerkingen met GGD, Veiligheidsregio en andere ketenpartners biedt de ODWH inhoudelijke input voor de omgevingsvisie. Dit houdt deelname aan werksessies en het aanleveren en beoordelen van tekstvoorstellen in.

 

Omgevingsplannen

Omgevingsplannen vertalen de doelen van de omgevingsvisie naar concrete regels voor ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeenten krijgen hiermee ruimte om milieuaspecten, zoals bodem, geur en geluid, lokaal af te wegen en vast te leggen. De ODWH adviseert over de inhoud en regels van het omgevingsplan en neemt deel aan project- en themasessies. De ODWH toetst toelichtingen en doet tekstvoorstellen over de regels. Ook adviseert de ODWH, in nauwe samenwerking met ketenpartners, over de 'bestuurlijke afwegingsruimte' en scenario’s voor gebieden waar rijksregels vervallen.

 

Omgevingsvergunningen

Omgevingsvergunningen worden via de Samenwerkingsfunctionaliteit in het Digitaal Stelsel Omgevingswet aangevraagd. De ODWH geeft advies over activiteiten, zoals bouwprojecten, waarbij onderwerpen als geluid, bodem, ecologie en duurzaamheid worden beoordeeld. Het uitgangspunt is een integraal advies, waarbij de ODWH niet de bevoegdheid van de gemeente overneemt, maar zich wel proactief opstelt. Dit houdt in dat wanneer de ODWH een aspect signaleert dat niet wordt gevraagd, de ODWH dit eerst met de betreffende gemeente bespreekt alvorens op te adviseren. Naast de kwaliteit en integraliteit van het advies is ook de snelheid een onderdeel. In geval van aanvragen waarbij een vooroverleg heeft plaatsgevonden en die compleet zijn kan de ODWH binnen een afgesproken termijn advies uitbrengen. Wanneer er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden en/of de aanvraag niet compleet is, kan de afgesproken termijn voor het advies niet gegarandeerd worden. In die gevallen zal de ODWH afstemmen met de betreffende gemeente.

 

Intake- en omgevingstafels

De gemeenten zijn de regisseurs van ontwikkelingen binnen hun gemeentelijk werkgebied. Medewerkers van de ODWH kunnen deelnemen aan de intaketafels en omgevingstafels om deze ontwikkelingen een stap verder te helpen. Dit doet de ODWH door een integrale milieublik op deze ontwikkelingen te werpen.

 

Overige initiatieven

De gemeenten en de provincie leggen ook andere relevante projecten en zaken voor aan de ODWH, maar de ODWH zal zelf ook proactief zijn (het is een wisselwerking). Het is niet altijd bekend dat de ODWH essentiële expertise in huis heeft en/of kan helpen bij het opvragen van offertes voor onderzoeken, enzovoort. Daarom heeft de ODWH een tabel opgesteld met expertise die zij in huis heeft, zodat gemeenten en provincie hieruit kunnen putten. Deze is bij voorliggende nota gevoegd als bijlage 1 - Tabel overzicht expertises Omgevingsdienst West-Holland.

 

2.2 Schiphol

De ODWH ondersteunt en adviseert gemeenten uit de regio over vlieghinder door Schiphol. Gedurende de laatste jaren is de advisering voor Schiphol een steeds belangrijker thema. Bewoners ervaren steeds meer hinder door onder anderen geluid, trillingen, stikstof en luchtkwaliteit. Dit raakt dan ook gezondheidsaspecten richting de omgeving. Er worden steeds meer maatregelen ingezet om hinder als gevolg van Schiphol te verminderen. De ODWH oefent vanuit de regionale aanpak aan de voorkant invloed uit op het landelijk beleid. Hierbij zoekt de ODWH steeds meer de samenwerking op, zowel op lokaal als landelijk niveau, met gemeentes en ketenpartners ook buiten het werkgebied.

 

De ODWH ondersteunt de gemeenten die deelnemen aan de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) en voert actiepunten uit die voortvloeien uit dit overleg. Dit doen we ook met actiepunten uit andere overleggen met de gemeenten in de Schipholregio. Ook organiseert de ODWH informatieavonden en maakt de ODWH op basis van de geluidmetingen van Sensornet jaarlijks rapportages over vliegtuiggeluid in de regio.

 

2.3 Milieuaspecten

De ODWH biedt specialistische ondersteuning aan deelnemende gemeenten binnen het fysieke domein. Hoewel advisering geen wettelijke taak is, is deze dienstverlening ontstaan uit de behoefte van gemeenten aan expertise en praktische ondersteuning. Het verbeteren en bewaken van een veilige en kwalitatieve leefomgeving staat daarbij centraal. In deze alinea wordt toegelicht wat de ODWH doet op het gebied van advisering en hoe deze werkzaamheden worden uitgevoerd. In bijlage 1 – Tabel overzicht expertises Omgevingsdienst West-Holland – staat een overzicht van de expertises die de ODWH in huis heeft en waar op dit moment door één of meer deelnemers gebruik van wordt gemaakt.

2.3.1 Afval en afvalwater

De Omgevingswet bevat geen direct werkende regels voor het opruimen van zwerfafval. De regels voor het opruimen van zwerfafval moeten in het omgevingsplan opgenomen worden. De ODWH heeft kennis op dit gebied en biedt ondersteuning. Ook op het gebied van afvalwater heeft de ODWH expertise. Dit speelt een rol bij onder meer bedrijven, horeca en bodemenergiesystemen. Een voorbeeld is het lozen van industrieel afvalwater in een openbaar vuilwaterriool.

2.3.2 Archeologie

De ODWH beoordeelt archeologische onderzoeksrapporten en adviseert over beleid en regelgeving.

  • Verplichtingen

    Gemeenten moeten in het omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Daarnaast zijn gemeenten verplicht om in een omgevingsplan in ieder geval regels te stellen ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed. Daarbij moet ten eerste rekening worden gehouden met het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van op grond van het omgevingsplan beschermde archeologische monumenten. Ten tweede moet rekening worden gehouden met het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in ‘situ’.

  • Mogelijkheden

    Naast deze verplichtingen zijn er ook mogelijkheden voor het omgevingsplan. Ten eerste kunnen voor de archeologische monumentenzorg regels worden gesteld over; eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie, aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.

    Ten tweede kunnen gevallen worden aangewezen waarin kan worden afgezien van onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of het opleggen van plichten met die strekking.

    Als in een omgevingsplan regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek, dan gelden die regels niet voor activiteiten met een oppervlakte van minder dan 100 m2. De gemeente kan in het omgevingsplan een grotere of kleinere vrijstellingsgrens vastleggen. De mate van vrijstelling is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde van het gebied. Daarom zal een gemeente de vrijstelling ook met archeologisch-inhoudelijke redenen moeten onderbouwen. Hierbij kan zeer goed gebruik gemaakt worden van een eigen archeologische waarden- en verwachtingenkaart en beleidskaart.

2.3.3 Activiteiten en milieuzonering

De ODWH wordt door alle gemeenten betrokken bij ruimtelijke adviezen omtrent activiteiten en milieuzonering. Uitgangspunt daarbij is een evenwichtige toewijzing van functies aan locaties, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Zo worden de rechten van bedrijven geborgd en wordt ook gezorgd voor een gezonde en veilige leefomgeving waarin wordt voldaan aan de geldende milieunormen. Hierbij houdt de ODWH ook rekening met de ambities van de gemeente voor een bepaald gebied.

2.3.4 Bodem en water

Door klimaatverandering wordt het echter steeds moeilijker om Nederland te beschermen tegen zowel wateroverlast als droogte. Ook staat de waterkwaliteit onder druk. Door water en bodem leidend te maken in de ruimtelijke ordening en inrichting kunnen we onze leefomgeving hierop aanpassen. Zodat we nu en in de toekomst met elkaar kunnen wonen, werken en recreëren in een veilig Nederland. In 2022 is een landelijke transitie gestart om water en bodem leidend te maken in ruimtelijke keuzes.

Verschillende Zuid-Hollandse omgevingsdiensten zijn al een aantal jaar bezig met het geven van 4D-advies op het thema ‘water en bodem’. De ODWH is dit ook opgestart en zal het de komende jaren verder doorontwikkelen. Het advies is integraal vanuit RO, duurzaamheid en bodem. In het kader van duurzaamheid wordt er geadviseerd op de thema’s klimaatadaptatie, energie en circulaire economie. Vanuit bodem wordt er gekeken naar onderwerpen als bodemdaling, stabiliteit en draagkracht en chemische kwaliteit. Het advies kan verschillende verdiepingsgradaties hebben die aansluiten bij de fase waarin het advies wordt uitgevraagd (bijvoorbeeld voor de intaketafel of een omgevingsvergunning). De ODWH wil vanaf een vroeg stadium water en bodem laten leiden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

 

Verder beoordeelt de ODWH ook bodemrapporten zoals bij vergunningen en andere ruimtelijke plannen.

2.3.5 Duurzaamheid en energie

Op het gebied van duurzaamheid ondersteunt de ODWH de deelnemers bij het realiseren van energiezuinige en milieuvriendelijke ontwikkelingen. Het adviesproces richt zich op zowel ruimtelijke plannen als bouwprojecten, waarbij wordt getoetst aan duurzaamheidscriteria zoals de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG), milieuprestatie-eisen (MPG) en de toepassing van zonnepanelen en laadpalen. Ook wordt gekeken naar isolatie en andere zaken die bijdragen aan een duurzame bouwpraktijk. Adviezen variëren van korte ‘Quickscans’, waarbij mogelijke belemmeringen en benodigde onderzoeken worden geïdentificeerd, tot uitgebreide beoordelingen van de goede onderbouwing van de fysieke leefomgeving en technische bouwactiviteiten. Bij deze adviezen maakt de ODWH gebruik van diverse informatiebronnen zoals Street Smart, IPLO en gemeentelijk beleid. Daarnaast biedt de ODWH ondersteuning aan de deelnemers bij energiescans, het Energieloket en de Regionale Energie Strategie (RES). Het team Duurzaamheid van de ODWH maakt gebruik van de expertise van andere teams, evenals externe partijen indien nodig.

2.3.6 Ecologie

Op het gebied van ecologie biedt de ODWH advies over de bescherming van Natura 2000-gebieden, andere beschermde gebieden, flora en fauna, biodiversiteit en natuurinclusief bouwen. Dit speelt een rol bij zowel ruimtelijke plannen als vergunningverlening, waarbij wordt beoordeeld of een activiteit mogelijk is binnen de wettelijke kaders. Voor flora en fauna worden bepaalde protocollen en kennisdocumenten gecontroleerd, zoals de Kennisdocumenten Soortenbescherming van Bij12 en het vleermuisprotocol van het Netwerk Groene Bureaus. De ODWH geeft ook algemene adviezen aan deelnemers naar aanleiding van onder andere uitspraken van de rechter en nieuwe stikstofwetgeving en informeert over de gevolgen voor lokale ontwikkelingen. Voor stikstofdepositie wordt gebruik gemaakt van de AERIUS Calculator en rapporten van het RIVM, TNO en andere gerenommeerde instanties. De ODWH werkt nauw samen met andere omgevingsdiensten, overheden en provinciale instanties om een allesomvattende aanpak te waarborgen. Overleg en kennisuitwisseling tussen verschillende partijen zorgen ervoor dat de adviezen niet alleen juridisch correct zijn, maar ook praktisch uitvoerbaar en afgestemd op de specifieke situatie.

2.3.7 Geluid

Binnen de ODWH kan vanuit verschillende invalshoeken advies worden geleverd over geluid en het voorkomen of beperken van geluidhinder. Dat kan dat op verzoek van de gemeente en/of provincie naar aanleiding van klachten of in behandeling zijnde vergunning of toezichtzaken. Of als vakdeskundige in het kader van een integraal door de ODWH te leveren advies. Bijvoorbeeld om te beoordelen of een bepaalde ontwikkeling mogelijk is vanuit het oogpunt van geluid en of de ruimtelijke onderbouwing voor het plan voldoet. Verder lost de ODWH ook historische "probleemgevallen” op in situaties waarbij geluid door autonome ontwikkelingen een te grote belasting is gaan vormen voor het welbevinden van burgers. Dit doet de ODWH door o.a. het uitvoeren van geluidsaneringen en het (laten) aanbrengen van isolerende maatregelen.

 

Daarnaast bestaat in de wet de mogelijkheid om onder voorwaarden een hogere geluidsbelasting op een woning toe te staan (tot 1 januari 2024 onder de Wet geluidhinder en sinds 1 januari 2024 in de Omgevingswet). Dit heet de ‘Hogere Waarde’. Het bevoegd gezag (de gemeente) moet altijd motiveren waarom ze een hogere geluidsbelasting toelaat. De ODWH kan voor deze motivering, geluid meten, berekeningen uitvoeren, rapportages toetsen en advies uitbrengen.

Het onderliggende doel van deze advisering is het voorkomen van geluidsoverlast en het realiseren van een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving. Dit wordt bereikt door een evenwichtige toekenning van functies aan locaties. Om te kunnen beoordelen of een ontwikkeling hieraan kan voldoen raadpleegt de ODWH de wet- en regelgeving voor geluid. Hieronder vallen de planregels uit het omgevingsplan, de instructieregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), de regels van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en de voorschriften uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

 

De initiatiefnemer levert noodzakelijke documenten aan, zoals een akoestisch onderzoek of een goede onderbouwing van de ontwikkeling. Aan de hand van deze documenten wordt beoordeeld of de ontwikkeling, onder bepaalde voorwaarden, mogelijk is. Als het nodig is wordt er overlegd met de behandelend ambtenaar, de initiatiefnemer of het bevoegd gezag. Er is ook veelvuldig overleg met collega’s die gespecialiseerd zijn in geluid. Het advies van de ODWH heeft als doel om ervoor te zorgen dat een ontwikkeling voldoet aan de relevante regelgeving en bijdraagt aan een evenwichtige toekenning van functies aan locaties.

2.3.8 Gezondheid

Bij de (beleving van de) kwaliteit van de leefomgeving speelt ook gezondheid een rol. Gemeenten kunnen eigen ambities op het gebied van gezondheid vastleggen en uitwerken. Dit is vastgelegd in artikel 1.3 van de Omgevingswet. Een van de doelen is een gezonde fysieke leefomgeving. Een gezonde leefomgeving ervaren bewoners als prettig. In artikel 2.1 lid 4 van de Omgevingswet staat dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toekenning van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid.

 

De ODWH heeft nauw overleg met de GGD om gezondheid een plek te geven in de advisering. Waar mogelijk neemt de ODWH gezondheid mee in de advisering (bijv. bij luchtkwaliteit, drift van gewasbeschermingsmiddelen). Bij grotere projecten of projecten op een hoog belaste locatie wordt advies ingewonnen bij de GGD. Dit advies wordt, voor zover mogelijk, tegelijk met het integraal advies van de ODWH aan de gemeente verzonden. Ook sluit de GGD wanneer bij bepaalde plannen aanleiding voor is, aan bij de intaketafel en/of omgevingstafel.

2.3.9 Licht

Lichthinder kan leiden tot slaapverstoring en daarom van invloed zijn op het welbevinden van de mensen. De ODWH adviseert over lichthinder zowel bij ruimtelijke ontwikkelingen maar ook bij vergunningverlening of bij het behandelen van klachten. Daarbij maakt de ODWH onder andere gebruik van de landelijke Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (RLNSV).

2.3.10 Lucht en geur

De advisering over lucht en geur is gericht op het handhaven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het voorkomen van hinder en gezondheidsrisico’s. Bij de beoordeling van aanvragen voor milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven die geur of schadelijke stoffen uitstoten, wordt getoetst aan de geldende regelgeving. Dit omvat emissies van geur, stof, vluchtige organische stoffen (VOS) en zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). De ODWH adviseert ook bij ruimtelijke plannen (wijziging omgevingsplan, BOPA). De ODWH gebruikt hulpmiddelen zoals het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit en specifieke rekentools voor geurverspreiding. Op dit moment heeft de ODWH nog veel te maken met de BOPA en tijdelijke alternatieve maatregelen via het informatiemodel ruimtelijke ordening (TAM-IMRO). Hierbij adviseert de ODWH de gemeente over het invulling geven aan de bestuurlijke afwegingsruimte en het voldoen aan de regels uit het Bkl en de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV). In de toekomst zal meer gebruik worden gemaakt van data uit de omgevingsvisie, het omgevingsplan en andere beleidsdocumenten. De samenwerking met milieuspecialisten en externe deskundigen zorgt ervoor dat de adviezen gebaseerd zijn op actuele gegevens, wat essentieel is voor het waarborgen van de luchtkwaliteit en het beperken van geurhinder. Op dit moment wordt gebruik gemaakt van het geurbeleid van de provincie. Wanneer een gemeente behoefte heeft aan een eigen specifiek geurbeleid dan zou de ODWH het voorstel van dit beleid kunnen uitwerken om op te nemen in het omgevingsplan.

2.3.11 Klimaatadaptie

In het kader van de nieuwe cyclus Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptie (DPRA) worden er in 2025 stresstesten uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van deze testen worden er gesprekken gestart met de gemeenten en de verschillende regiopartners (risicodialogen). Aan de hand van deze gesprekken en de stresstesten worden er klimaatadaptatiestrategiën opgesteld. Bij het coördineren en organiseren van de risicodialogen maakt de ODWH gebruik van de expertise van andere omgevingsdiensten. Zij waren in de vorige DPRA-cyclus ook betrokken bij het uitvoeren van de stresstesten en de risicodialogen. Op de deze manier bouwt de ODWH eigen vakkennis op en houdt deze in de regio in plaats van dat de expertise bij adviesbureaus blijft liggen. Dit jaar pakt de ODWH dit bij de eerste gemeente op en is het plan meerdere deelnemers in deze taak te ontlasten.

2.3.12 Milieueffectrapportage (MER)

Een Milieueffectrapportage (MER) levert informatie op die nodig is om het milieubelang mee te wegen bij besluiten over plannen en projecten met grote milieugevolgen. In een MER worden de milieugevolgen en de mogelijke alternatieven onderzocht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie en omgevingsplan is het opstellen van een MER verplicht. Deze verplichting komt omdat de omgevingsvisie en –plan kaderstellend is voor MER‐(beoordelings)‐plichtige besluiten. De adviserende rol van de commissie Milieueffectrapportage blijft dus ongewijzigd. De ODWH adviseert over de Milieueffectrapportage en kan de gemeente bijstaan bij overleg met de Commissie MER.

Het is belangrijk om de processen van de Omgevingsvisie of omgevingsplan, participatie en het MER op elkaar af te stemmen of te integreren in één proces. Op deze manier kan de besluitvorming optimaal profiteren van de informatie die het milieueffectrapport aanreikt.

2.3.13 Externe veiligheid

Een ander belangrijk aandachtsgebied is externe veiligheid. De ODWH adviseert over risico’s die voortvloeien uit bijvoorbeeld de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Dit speelt een rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, vergunningverlening en toezicht. De advisering heeft als doel risico’s voor de omgeving te voorkomen en te beheersen. Bij het beoordelen van plannen worden relevante wet- en regelgeving geraadpleegd, zoals het Bkl, het Bal en de richtlijnen van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (hierna: PGS-richtlijnen). Voor complexe vraagstukken, zoals kwantitatieve risicoberekeningen (hierna: QRA’s), werkt de ODWH samen met gespecialiseerde partners zoals de DCMR. Ook wordt samengewerkt met de Veiligheidsregio Hollands-Midden, bijvoorbeeld bij het analyseren van aspecten zoals bereikbaarheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten. Door deze multidisciplinaire aanpak levert de ODWH een waardevolle bijdrage aan het waarborgen van de veiligheid binnen de regio.

Hoofdstuk 3 Uitvoering

3.1 Regulering

De Omgevingswet verandert niets aan de kerntaak van de Omgevingsdiensten om vergunningen te verlenen, toezicht te houden en de plicht tot handhaven. Wel veroorzaakt deze wet een verschuiving in de manier waarop de Omgevingsdiensten deze taken uitvoert. De Omgevingswet draait om ruimte bieden, loslaten en vertrouwen, en om een nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid en samenleving. Het vraagt van inwoners en bedrijven om zelf verantwoordelijkheid te nemen, waarbij de overheid dit stimuleert.

 

De belangrijkste wijzigingen op het gebied van vergunningverlening onder de Omgevingswet zijn:

  • De introductie van participatie en de Omgevingstafel.

  • De knip in de vergunningprocedure voor bouwzaken.

  • De reguliere procedure wordt uitgangspunt.

  • De vergunning van rechtswege vervalt.

  • De vereiste instemming van andere bestuursorganen voor sommige vergunningen

  • (vergunning met instemming), ter vervanging van de verklaring van geen bedenkingen.

  • De introductie van binnenplanse en buitenplanse omgevingsplanactiviteiten.

  • De vervanging van het inrichtingenbegrip door de milieubelastende activiteit.

  • De invoering van een informatieplicht naast de meldingsplicht voor zowel milieubelastende als bouwactiviteiten.

  • Het invoeren van maatregels en maatwerkvoorschriften in het bouwrecht.

De materiele (inhoudelijke) normen zijn voornamelijk opgenomen in de onder de Omgevingswet hangende besluiten en deels in de Bruidsschat en omgevingsplannen.

 

In de meeste gevallen zijn de proceduretermijnen voor het behandelen van een vergunningaanvraag teruggebracht van 26 weken naar 8 weken. Hierop zijn uitzonderingen, deze komen in bijlage 2- Overzicht procedures en besluitvorming (regulering) aan de orde.

 

Inhoudelijke uitgangspunten

Bij het actualiseren van vergunningen vindt risicobepaling en prioritering plaats. De ODWH maakt jaarlijks een actualisatieprogramma waaruit blijkt welke vergunningen wanneer worden geactualiseerd. Daarnaast werkt de ODWH binnen het programma Altijd Actuele Digitale Vergunning (AADV) aan het digitaliseren van het proces van vergunningverlening.

 

De ODWH stelt vergunningen op volgens eisen die (landelijke) wettelijk gelden en die de deelnemers hebben opgenomen in de Omgevingsplannen en de Omgevingsverordening. Het doel is om vergunningen helder, transparant en handhaafbaar te maken en te houden. Vergunningen met hoofdzakelijk doelvoorschriften dragen daaraan bij. Middelvoorschriften zijn in beginsel alleen van toepassing bij vergunningen en ontheffingen als een bedrijf de regels slecht naleeft, de (landelijke) voorschriften onvoldoende helder zijn of als doelvoorschriften niet toereikend zijn.

 

De ODWH hanteert bij omgevingsvergunningen de Beste Beschikbare Technieken (BBT) als uitgangspunt voor vergunningen. Waar gewenst en haalbaar wordt bij het verlenen van omgevingsvergunningen gekeken of verder dan BBT-maatregelen kunnen worden voorgeschreven. Specifiek is daarbij aandacht voor omgevingsveiligheid en gezondheid. De ODWH vindt dat bedrijven en burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben om aan hun verplichtingen te voldoen.

 

Een actueel vergunningenbestand draagt bij aan het verbeteren van naleefgedrag. Een actuele vergunning is ook beter toetsbaar, handhaafbaar en kan bijdragen aan het behalen ambities op het gebied van energie, circulaire economie, veiligheid en gezondheid.

 

De ODWH beschikt voor alle milieubelastende activiteiten over een geconsolideerd overzicht van vigerende vergunningen. Zo blijft het vergunningenbestand van de deelnemers actueel, overzichtelijk en handhaafbaar.

 

Voor activiteiten waarbij meerdere bevoegde gezagen betrokken zijn, vindt altijd (inhoudelijke) afstemming plaats. De ODWH betrekt wettelijke adviseurs en ketenpartners proactief bij aanvragen voor vergunningen.

 

Procedure

Onder de Omgevingswet is de proceduretermijn voor de behandeling van vergunningaanvragen in de meeste gevallen teruggebracht tot acht weken. Hierdoor is de druk op het proces om de aanvragen binnen de termijn te verlenen groter dan voorheen en heeft het beleidsuitgangspunt voor de behandeling aanpassing nodig. Naast versnelling is service verlenen een belangrijk aspect, maar dat heeft een kader nodig. Daarom wordt hieronder in twee scenario’s uitgeschreven hoe de ODWH het proces van vergunningverlening gaat uitvoeren. Voorafgaand overleg over een aanvraag is essentieel gezien de proceduretermijn. Hierbij gaan wij uit van de procedures die door de ODWH enkelvoudig worden uitgevoerd. Als een initiatiefnemer een meervoudige aanvraag bij een deelnemer indient, is de ODWH de adviseur van betreffende deelnemer. De deelnemer is dan de procestrekker voor de verlening van deze vergunningaanvraag. De ODWH volgt dan het beleid van betreffende deelnemer. Het onderstaande regionale beleid is gebaseerd op enkelvoudige vergunningaanvragen, die de omgevingsdienst in mandaat kan afdoen.

 

Scenario 1: Initiatiefnemer verzoekt om vooroverleg

Binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek neemt de ODWH contact op met de initiatiefnemer om een afspraak in te plannen. Bij voorkeur vindt het eerste gesprek plaats op de locatie van de initiatiefnemer. Tijdens dit gesprek wordt vastgesteld welke informatie en stappen nodig zijn om een duidelijke werkplanning op te stellen. Met name bij meer complexe aanvragen wordt het traject vervolgens projectmatig aangepakt, waarbij de ODWH zowel de projectleider als de projectsecretaris levert.

 

Scenario 2: Initiatiefnemer dient direct een aanvraag in

In deze situatie zijn twee mogelijkheden:

  • 2a.

    Omzetting naar conceptaanvraag

    De ODWH treedt eerst in overleg met de initiatiefnemer om te bespreken of de aanvraag kan worden omgezet naar een conceptaanvraag. Dit biedt de ruimte om zorgvuldig de omgeving en samenwerkingspartners te betrekken bij de procedure. Als de initiatiefnemer hiermee instemt, wordt het proces gevolgd zoals beschreven onder scenario 1.

  • 2b.

    Directe behandeling van de aanvraag

    Als de initiatiefnemer niet bereid is de aanvraag om te zetten naar een conceptaanvraag, zal de ODWH een meer zakelijke benadering hanteren. De ervaring leert dat dergelijke aanvragen vaak niet (volledig) voldoen aan de wettelijke eisen. De initiatiefnemer krijgt daarom éénmalig de gelegenheid om de aanvraag op eigen initiatief aan te passen zodat deze aan alle wettelijke kaders voldoet. Als de aanvraag daarna nog steeds niet voldoet, kan deze buiten behandeling gesteld.

In de bijlage 2 – overzicht procedures en besluitvorming (regulering) – worden de mogelijke procedures en soorten besluiten die de ODWH uitvoert beschreven.

 

Milieubelastende activiteiten

Met het inwerkingtreden van de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' vervangen door milieubelastende activiteiten (hierna: MBA’s). Dit verschuift de focus van bedrijven als geheel naar specifieke activiteiten met milieueffecten.

 

Voorheen vielen bedrijven onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) als inrichting met meld- of vergunningplicht. Nu bepaalt de activiteit zelf of regels gelden, zoals vastgelegd in het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

 

Als een activiteit is aangewezen als MBA, dan gelden er een aantal mogelijkheden:

 

  • a.

    De activiteit is vergunningplichtig

    In dit geval moet de initiatiefnemer een vergunning aanvragen en de vergunning moet ook verleend zijn voordat gestart wordt met de activiteit. In de Bruidsschat zijn ook enkele vergunningplichten opgenomen, bijvoorbeeld voor activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen.

    Een speciale categorie vergunningplichtige bedrijven vormen de complexe bedrijven die zijn aangewezen in afdeling 3.3 van het Bal. Complexe bedrijven bevatten een IPPC-installatie of een Seveso-inrichting. Voor deze bedrijven is de provincie het bevoegd gezag. De uitvoering berust (gedeeltelijk) bij de DCMR. Overigens zijn er ook enkele IPPC-installaties waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is (bijvoorbeeld varkenshouderijen).

  • b.

    Voor verreweg de meeste activiteiten geldt dat een melding moet worden gedaan

    De initiatiefnemer moet voordat gestart wordt met de activiteit (in de meeste gevallen 4 weken voor de start, maar soms minder lang) een melding indienen via het Digitaal Stelsel Omgevingswet.

  • c.

    Een melding is ook nodig als een informatieplicht geldt voor de activiteit

    Bij het van kracht worden van de Omgevingswet zijn de MBA's die zijn aangewezen in de bruidsschat in de meeste gevallen informatieplichtig.

Los van een plicht om een vergunning aan te vragen, te melden of informatie aan te leveren, kunnen voor activiteiten voorschriften zijn opgenomen in een gemeentelijk Omgevingsplan of de provinciale Omgevingsverordening.

 

3.2 Toezicht

3.2.1 Landelijk kwaliteitsniveau

Het landelijk kwaliteitsniveau wordt bepaald door de eisen die zijn vastgelegd in de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit over de organisatie van toezicht en handhaving. Een centrale focus ligt hierbij op de eis van programmatisch toezicht. De Wet vergunningverlening, toezicht en handhaving (Wet VTH), die is opgegaan in de Omgevingswet, bevat de uitgangspunten die het lokale bevoegd gezag moet hanteren bij het bepalen van de gewenste kwaliteit van uitvoering. De Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO) biedt een uniform kader op landelijk niveau voor interventies bij vergelijkbare overtredingen. De LHSO is als bijlage 4 toegevoegd.

 

Door te voldoen aan de eisen van programmatische handhaving en risicogestuurd toezicht, creëren we een gelijk speelveld voor burgers en bedrijven. Daarnaast ontwikkelen we ons verder om uiterlijk april 2026 te voldoen aan Kwaliteitscriteria 3.0 en de implementatie van de LHSO. Dit bevordert uniformiteit en transparantie, waarbij rechtsgelijkheid wordt gewaarborgd en de uitvoering van toezicht en handhaving controleerbaar en transparant wordt.

 

Bij toezicht en handhaving op milieuregelgeving (inclusief asbestsloop bij en door bedrijven, duurzaamheid en bodem) moeten keuzes worden gemaakt. Niet elk bedrijf, (potentieel) risico of aspect kan met dezelfde intensiteit worden aangepakt. Daarom is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de diverse risico's. Prioritering vindt plaats op basis van een risicoanalyse. Daarbij is het naleefgedrag van bedrijven eveneens van belang. Bij de volgende programma's vindt toezicht plaats: milieu, energie, bodem en (sloop)asbest.

De werkprocessen van deze programma's verschillen zodanig dat het uitvoeringsbeleid daarvoor net verschillend is. In de volgende paragrafen wordt beleidsmatig beschreven hoe hier het risicogerichte toezicht wordt uitgevoerd.

 

Bij het beschrijven van handhavingsdoelen en prioriteiten wordt een risicogestuurde benadering toegepast: toezicht en handhaving zijn gericht op situaties met de grootste risico's. Bij het bepalen van deze risico's en de prioritering wordt gekeken naar de omvang van de mogelijke gevolgen voor de leefomgeving en de veiligheid. Hierbij wordt zowel de kans op het niet naleven van wet- en regelgeving als de gevolgen van dit niet naleven in overweging genomen.

3.2.2 Toezicht milieu

Vanuit het Interbestuurlijk programma (IBP) is een voorbeeld van een risicomodel Toezicht Milieu gepresenteerd. Deze systematiek staat model voor het risicogerichte toezicht. Landelijk is afgesproken dat dit model de basis voor implementatie binnen alle Omgevingsdiensten. Deze implementatie gaat in gecontroleerde stappen. Dit risicomodel wordt binnen de ODWH de komende periode uitgewerkt. Door middel van ambtelijke sessies zullen de vertegenwoordigers van de gemeenten en de provincie worden uitgenodigd om richting te geven aan dit risicomodel. De beleidsmatige uitvoering van toezicht milieu zal vanaf 2027 worden uitgevoerd.

 

Het risicomodel wordt als volgt opgebouwd.

Het model bestaat uit vijf samenhangende onderdelen:

  • 1.

    Prioriteiten algoritme

    • a.

      Geeft real-time prioriteitsscores aan controles.

    • b.

      Gebruikt de formule: milieurisico = naleefgedrag x milieurelevantie x tijd sinds laatste controle.

    • c.

      Analyseert meer dan 100 variabelen uit diverse databronnen.

  • 2.

    Dynamisch normtijden algoritme

    • a.

      Berekent indicatieve controletijd per locatie.

    • b.

      Helpt bij planning, output sturing en eerlijke werkverdeling.

    • c.

      Vertaalt berekende tijd naar handige indicatoren (S, M, L, XL, XXL).

  • 3.

    Data dashboard

    • a.

      Biedt toezichthouders directe toegang tot vele databronnen.

    • b.

      Geen tijdrovend inloggen op externe portals meer nodig.

  • 4.

    Gebruiksvriendelijke interface

    • a.

      Rangschikt bedrijfslocaties op basis van prioriteit.

    • b.

      Geeft met één druk op de knop alle relevante informatie per locatie.

  • 5.

    ViCo: Virtuele Collega (in ontwikkeling)

    • a.

      Gaat een stap verder dan het data dashboard.

    • b.

      Analyseert data per bedrijfslocatie en spoort opvallende zaken op.

    • c.

      Signaleert bijvoorbeeld verlopen keuringen of onverwachte afvalpatronen.

Dit risicomodel staat als basis voor het uitvoeren van planmatig toezicht. Onderdeel van het model is bonus malus; bij bedrijven met goed naleefgedrag kan minder toezicht worden uitgevoerd en bij bedrijven die de zaken niet op orde hebben wordt meer toezicht uitgevoerd.

 

Toezichtsmodel 2026

Zoals hierboven gesteld zal het nieuwe risicomodel in 2027 live gaan. Om de overgangsperiode beleidsmatig te dekken wordt het huidige risicomodel in 2026 nog gebruikt. Risicogericht toezicht is een belangrijke aanpak die de ODWH zal gebruiken. Dit is belangrijk voor ons werk, omdat het ons helpt middelen goed te gebruiken en de meest dringende situaties voorrang te geven. Bij risicogericht toezicht kijken we niet alleen naar de naleving van regels, maar ook naar de mogelijke gevolgen van overtredingen voor mens en milieu. Dit betekent dat we ons richten op die activiteiten en bedrijven waar de grootste risico's bestaan.

 

Hieronder volgt de standaardcategorisering van bedrijven en de mate waarin in 2026 toezicht wordt gehouden.

 

Categorie bedrijven

Milieucategorie

Relevantie milieuaspecten

Controle frequentie inzet toezicht

4, 5 en 6

Complex (D)

Essentieel

Jaarlijks

3

Standaard (C)

Relevant

1x per 3 jaar

2

Eenvoudig (B)

Op thema's relevant

themacontroles

1

Minimum (A)

Weinig relevant

signaaltoezicht

 

Tabel x. Statische risicoanalyse.

 

Toezicht vanaf 2027

Vanaf 2027 zal een andere planningsmethodiek worden ingezet, gebaseerd op het risicomodel en/of branches met bepaalde Milieubelastende Activiteiten (MBA’s). Hierdoor wordt een verfijning van de controlefrequentie gerealiseerd, dat meer recht doet aan risicogericht toezicht. Kort gezegd worden risicovollere bedrijven in de regel frequenter gecontroleerd dan bedrijven met een lager risicoprofiel.

 

Hierbij zullen brancheplannen richtinggevend zijn voor de te controleren milieuaspecten. Ook worden hierbij de voorschriften uit het Omgevingsplan meegenomen. In de afgelopen jaren zijn de metadata aangevuld met MBA’s en hier wordt voorlopig mee doorgegaan totdat het gehele bedrijfsbestand met MBA’s is gevuld.

 

Uitvoering toezicht

De ODWH houdt in de regel aangekondigd toezicht. De reden is dat ondernemers niet altijd in de gelegenheid zijn om tijdens de controle aanwezig te zijn. Op deze wijze verloopt voor zowel de toezichthouder als voor de ondernemer de controle efficiënter dan wanneer die onaangekondigd plaatsvindt. Dit neemt echter niet weg dat wij op grond van het naleefgedrag, de voorgeschiedenis of de aard van de MBA (bijv. handling gevaarlijke stoffen) of branche te allen tijde onaangekondigde controles kunnen uitvoeren. Als specifieke personen binnen een bedrijf nodig zijn voor de uitvoering van een controle, wordt een vervolgafspraak gemaakt.

 

Voor het uitvoeren van een milieucontrole is een apart werkproces opgesteld, wat gaat over de voorbereiding, uitvoering en afhandeling van de controle. Dit werkproces sluit aan bij het werkproces zoals dat in het zaaksysteem is ingeregeld. Bij complexe dossiers wordt een meerjarig toezichtsplan opgesteld, waarbij de verschillende milieuhygiënische aspecten conform de planning worden gecontroleerd. Of een toezichtplan aan de orde is, wordt aan de hand van een aantal parameters bepaald. Dit gebeurt na interne afstemming.

 

Om de toezichtkwaliteit te bevorderen worden locatiedossiers periodiek van toezichthouder gewisseld. Dit is onder andere nodig om “blinde vlekken” bij een toezichthouder te voorkomen en om ervoor te zorgen dat de kans op het ontstaan van een vertrouwensrelatie met de ondernemer zo klein mogelijk is. Toezichthouden dient immers op een professionele zakelijke wijze plaats te vinden.

 

Ongewone voorvallen en klachten

Bedrijven zijn conform het Bal verplicht om het bevoegd gezag te informeren en gegevens te verstrekken wanneer er een ongewoon voorval heeft plaatsgevonden. Bedrijven dienen dit zo spoedig mogelijk te doen; dit kan digitaal of via een melding bij de meldkamer van de DCMR (die vervolgens de klacht naar de ODWH doorzet).

 

Ook klachten worden in de regel op deze wijze bij de ODWH ingediend. Het betreft meestal klachten die te maken met geluid-, licht- of geurhinder. Andersoortige klachten, zoals bijvoorbeeld lozingen of bodemverontreinigingen komen minder vaak voor. Er is een continue bewaking van de nieuw ingediende klachten, die snel intern worden uitgezet en zo spoedig mogelijk opgepakt en behandeld. De melder wordt zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 3 werkdagen na de klachtmelding, op de hoogte gesteld van de te nemen of reeds ondernomen acties. Na afloop van een klachtmelding wordt de klager over het resultaat ingelicht.

 

Afhankelijk van de aard van de klachtmelding, kunnen vervolgacties nog weleens complex en langdurig zijn. Zaak is dan om de klager periodiek te informeren over de ontwikkelingen op een klachtdossier.

3.2.3 Toezicht energie

In 2016 heeft de Europese Unie mede namens Nederland het Klimaatakkoord van Parijs ondertekend. Doel van het akkoord is om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius. Met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius. Om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen zijn afspraken in Europa gemaakt. De EU-lidstaten hebben met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 55% minder moet uitstoten ten opzichte van 1990. In 2050 wil de Europese Unie klimaatneutraal zijn. Dat betekent dat er dan netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten.

 

Wettelijke eisen bedrijven

Om de klimaatdoelen te halen zijn er wettelijke eisen opgenomen in de Omgevingswet op het gebied van energiebesparing bij bedrijven. Bedrijven en instellingen die per jaar meer dan 50.000 kWh elektriciteit en/of meer dan 25.000 m³ aardgas of een equivalent daarvan verbruiken hebben een informatieplicht en een energiebesparingsplicht. Zij moesten hier uiterlijk 1 december 2023 over rapporteren (informatieplicht). Zeer grote bedrijven hebben tevens een onderzoeksplicht. De ODWH controleert of bedrijven aan deze verplichting voldoen. 1 keer in de 4 jaar worden de wettelijke eisen op het gebied van de energiebesparingsplicht geactualiseerd. De ODWH heeft als doel om binnen deze vier jaar de bedrijven met deze wettelijke plicht te controleren.

 

Doelstelling van de ODWH is:

  • Energiebesparing van gemiddeld tussen de 10% t.o.v. 2023 voor de bedrijven die we controleren. Landelijk wordt er een tool ontwikkeld om de besparing te kunnen berekenen.

  • Energiebesparing van 20% gemiddeld voor projecten en portefeuille aanpak locaties

  • 70%-80% van de bedrijven voldoet aan de energiebesparingsplicht binnen 3 jaar (2026);

  • 100% voldoet aan de informatieplicht.

Het uitvoeringsbeleid voor de periode 2024-2027 houdt in dat in vier jaar alle controles energiebesparingsplicht en hercontroles worden uitgevoerd, handhavingstrajecten kunnen langer doorlopen dan de vier jaar:

  • In het eerste jaar wordt gecontroleerd of alle meldingen bij het RVO zijn ingediend.

    Er wordt geïnventariseerd welke bedrijven onder de onderzoeksplicht vallen en ingediende onderzoeken worden beoordeeld.

  • In het tweede en derde jaar worden, op basis van de ingediende meldingen, het totale energieverbruik van bedrijven en de achterblijvende bedrijven gecontroleerd. Dit wordt programmatisch uitgevoerd. Daarnaast wordt bij de onderzoeksplichtige bedrijven gecontroleerd of dat conform het onderzoek alle maatregelen getroffen zijn.

  • Het vierde jaar staat in het teken van hercontroles en handhaving.

3.2.4 Toezicht bodem

In de regio van de ODWH is sprake van een gevarieerd bodemlandschap en een breed scala aan bedrijvigheid. Dit zorgt voor een complexe situatie rondom bodembescherming. Tot voor kort was de ODWH verantwoordelijk voor het uitvoeren van bodembeheer volgens de Wet bodembescherming (Wbb) voor zowel de provincie Zuid-Holland als de gemeente Leiden. Met de komst van de Omgevingswet zijn de meeste bevoegdheden voor bodemtaken overgegaan naar de gemeenten, die de uitvoering grotendeels hebben gemandateerd aan de ODWH.

 

Bijzondere aandacht is er voor de zogenaamde ernst- en spoedlocaties. Op deze locaties bestaat het risico van verdere verspreiding van bodemverontreiniging, wat mogelijk nadelige gevolgen kan hebben voor mens, plant en dier. Deze locaties vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet, waardoor de regels van de Wbb hier nog steeds van kracht zijn en het bevoegd gezag bij de provincie of gemeente Leiden blijft. In de regio West-Holland zijn er ongeveer dertig van deze ernst- en spoedlocaties. Om deze risico’s effectief aan te pakken, is het programma Spoed en Nazorg opgezet, dat zich richt op het beheersen en saneren van de verontreiniging.

 

In Leiden en de stedelijke agglomeratie rondom Leiden is het Leids Uitvoeringsprogramma Bodem en Ondergrond 2023-2030 (LUBO) van kracht, dat specifiek gericht is op de aanpak van bodemverontreiniging binnen deze dichtbevolkte gebieden. Daarnaast vindt er in het plassengebied en veenweidegebied veel grondverzet plaats. Toezicht op deze werkzaamheden wordt uitgevoerd op basis van de eisen voor milieubelastende activiteiten, zoals vastgelegd in het Bal en het Aanvullingsbesluit bodem. Deze regelgeving dekt onder andere activiteiten als graven, saneren, toepassen van grond of baggerspecie en het gebruik van bouwstoffen.

 

Om toezicht en handhaving te verbeteren, is het risicomodel RUN-Bodem ontwikkeld. Het RUN biedt een regionale methode die in samenwerking met de vier andere Omgevingsdiensten in Zuid-Holland en de provincie is opgesteld. Deze methode dient als basis om regionaal en risicogericht te bepalen waar en wanneer periodiek, steekproefsgewijs of projectmatig toezicht nodig is in het bodemwerkveld. Zo kan op efficiënte en effectieve wijze worden toegezien op activiteiten die mogelijk belastend zijn voor het milieu.

 

De RUN-Bodem beschrijft het kader voor toezicht en handhaving van bodemtaken onder de Omgevingswet en het Overgangsrecht van de Wbb. Het doel is om milieu-, veiligheids- en gezondheidsrisico’s op een aanvaardbaar niveau te houden binnen de regio West-Holland. Door de programmatische aanpak van de ODWH wordt een specifieke risicomethodiek toegepast voor bodemtoezicht, die is toegespitst op de risico’s die de grootste impact op het leefmilieu hebben. Voor andere thema’s en programma’s worden andere methodieken gehanteerd die beter bij die specifieke vraagstukken aansluiten.

De gekozen risicomethodiek binnen het RUN biedt de mogelijkheid om op basis van objectieve eisen te bepalen bij welke initiatieven toezicht gehouden moet worden en hoe dit toezicht uitgevoerd dient te worden. Hierdoor draagt de ODWH bij aan de kwaliteit van de leefomgeving, het voorkomen van milieuschade en het aanpakken van relevante milieuproblemen.

 

Het RUN is ontworpen om een efficiënt en doelgericht toezicht mogelijk te maken, waarbij prioriteit wordt gegeven aan risico’s die het leefmilieu in aanzienlijke mate kunnen beïnvloeden. Het risicomodel maakt het mogelijk om aan de hand van objectieve criteria en gestandaardiseerde methoden te bepalen welke initiatieven grondig worden gecontroleerd en welke wijze van controle het meest geschikt is voor elk geval.

 

In bijlage 3 - RUN-Bodem model is schematisch weergegeven hoe het toezicht binnen het Bodemwerkveld risicogericht wordt uitgevoerd. Daarnaast vinden ook periodiek zogenaamde veldcontroles plaats. Dit om ervoor te zorgen dat ook niet gemelde MBA’s bodem kunnen worden ontdekt.

3.2.5 Toezicht (sloop)asbest

De controlefrequentie van toezicht op asbestsanering en sloopwerkzaamheden is afgestemd op het risico. De hoogste prioriteit ligt bij sloopwerkzaamheden waarbij asbestverwijdering en bouwkundige sloop gecombineerd worden. Toezicht op deze sloopplannen krijgt daarom voorrang. Ook asbestsaneringsplannen zonder bouwkundige sloop krijgen aandacht, zij het met een lagere prioriteit. De laagste controlefrequentie geldt voor asbestverwijdering in het kader van regulier onderhoud, zoals mutatieonderhoud in de sociale woningbouw. De specifieke invulling van deze toezichtstrategie wordt uitgewerkt in de jaarlijkse programma’s per opdrachtgever.

 

Voor de uitvoering van toezicht op de sloopfase vindt afstemming plaats met de gemeenten met betrekking tot monumenten, beschermd stadsgezicht en ruimtelijke ordening. Toezicht op asbestverwijdering wordt uitgevoerd volgens de landelijke richtlijnen en de ketenaanpak, zoals vastgelegd in het Handboek ketentoezicht asbest en bouw- en sloopafval.

 

De controle wordt ingepland op basis van de ISZW-startmelding. Bij risicogestuurd toezicht worden niet alle asbestverwijderingen bezocht; in plaats daarvan wordt een steekproef genomen op basis van een aantal risicofactoren. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • Risicoklasse 1: In 10% van de saneringen wordt toezicht gehouden, met nadruk op bedrijven waarbij twijfel bestaat over de juiste risicoklasse.

  • Risicoklasse 2: In 25% van de saneringen wordt toezicht gehouden. Indien de sanering wordt uitgevoerd door een bedrijf dat voorkomt op de lijst van aandachtbedrijven van Inspectie Asbest Alert (IAA), vindt altijd controle plaats.

  • Risicoklasse 2a: Alle saneringen in deze klasse worden gecontroleerd.

Op basis van deze risicoweging wordt ongeveer 25% van de asbestverwijderingen gecontroleerd, in lijn met andere omgevingsdiensten in de regio.

Hoofdstuk 4 Handhaving

4.1 Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht

De ODWH handelt in geval van handhaving volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO) (zie bijlage 4). De LHSO is ontwikkeld vanuit het milieurecht, met toepasbaarheid voor het bredere omgevingsrecht. Deze strategie heeft in eerste instantie betrekking op de Omgevingswet en de bijbehorende besluiten en Omgevingsregeling. Op 12 oktober 2022 is de LHSO in het Bestuurlijke Omgevingsberaad vastgesteld en deze dient als basis voor het optreden bij overtredingen. Toepassing van de LHSO leidt tot afgestemd en effectief bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk handelen en draagt bij aan een level playing field. Dit maakt de LHSO breder toepasbaar dan alleen binnen het omgevingsrecht.

 

Handhavingsinstanties moeten op grond van het Bal een nalevingsstrategie hebben. Deze moet een toezicht-, sanctie- en gedoogstrategie bevatten. De LHSO ondersteunt dit, door één lijn te brengen in hoe instanties reageren op resultaten tijdens het toezicht.

 

De term ‘handhavingsstrategie’ drukt uit dat ingrijpen breder is dan het opleggen van sancties na overtredingen. Omdat ingrijpen ook tijdens toezicht kan plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van aanspreken en informeren, raakt de LHSO aan de toezichtstrategie. De LHSO raakt ook aan de gedoogstrategie. Dit betekent dat de LHSO erkent dat er omstandigheden kunnen zijn om van (bestuursrechtelijk) handhaven af te zien. Eventuele strafvervolging door het OM is overigens nog steeds mogelijk.

 

Centraal in de LHSO staat de interventiematrix.

 

Bij toepassing van de interventiematrix doorloopt de ODWH een aantal stappen;

  • 1.

    Waar past de overtreding in de interventiematrix?

  • 2.

    Zijn er verzwarende omstandigheden?

  • 3.

    Optreden met de interventiematrix

  • 4.

    Vastlegging

4.2 Sanctie-instrumentarium

Op basis van de positie in de interventiematrix valt een overtreding in het lichte, midden- of zware segment. Hiermee kan de ODWH bepalen of zij bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk optreedt. Vanuit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Omgevingswet heeft de ODWH de mogelijkheid gebruik te maken van een aantal bestuurlijke en strafrechtelijke sanctiemiddelen:

  • de last onder bestuursdwang

  • de last onder dwangsom

  • het intrekken van een vergunning

  • de bestuurlijke strafbeschikking milieu.

Daarnaast volgt de ODWH de landelijke en Europese ontwikkelingen met betrekking tot de inzet van het strafrecht en privaatrecht.

 

4.3 Gedoogstrategie

Handhaven is het uitgangspunt en gedogen is en blijft een uitzondering. Alleen bij bijzondere omstandigheden kan van handhaving worden afgezien. Om een gelijke behandeling te waarborgen, volgt de ODWH de landelijke nota 'Grenzen aan gedogen' (Kamernota ‘Gedogen in Nederland’, Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 085, nr. 2).

 

Gedogen is aanvaardbaar als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

4.4 Actieve openbaarmaking

In de Wet open overheid (Woo) staan 17 informatiecategorieën die bestuursorganen op termijn actief openbaar moeten maken. Voor handhavingsbeschikkingen is op dit moment bepaald dat bekendmaking dient plaats te vinden op het moment dat de beschikking onherroepelijk is. In 2026 wordt de vierde tranche van de Woo actief. Hierbij geldt de verplichting tot openbaarmaking op het moment dat de handhavingsbeschikking wordt opgelegd. De gemeentelijke deelnemers volgen de thans geldende wetgeving, zodat alle handhavingsbeschikkingen van de gemeenten op een gelijke wijze worden behandeld. De Provincie Zuid-Holland kiest ervoor om nu al de vierde tranche toe te passen. Wanneer de vierde tranche in werking treedt zullen de gemeentelijke deelnemers deze volgen.

Bijlage 1: Tabel overzicht expertises Omgevingsdienst West-Holland

 

Aspect

Voorbeeld(en)

Afval en afvalwater

  • Zwerfafval

  • Bedrijven

  • Bodemenergiesystemen

  • Horeca

Archeologie

  • Archeologische waarden

  • Archeologisch erfgoed

Asbest

  • In bodem

  • Bij sloop

Activiteiten en milieuzonering

  • Emissies

  • Klachten

  • Energiebesparing

  • Bodembescherming

Bodem en ondergrond

  • Bodemgebruik

  • Bodemkwaliteit

  • Bodemverontreiniging

  • Bodemdaling

  • Bodemenergiesystemen

  • Ontplofbare oorlogsresten

Duurzaamheid en energie

  • Energieprestatie

  • Milieuprestatie

  • Energieopwekking

  • Energieopslag

  • Energiescans

  • RES

  • Energiebesparing

  • Warmtenetwerken

  • Erkende maatregelen bedrijven

  • Energieloket

Ecologie

  • Gebiedsbescherming

  • Soortenbescherming

  • Voortoets Natuurbescherming

  • Algemene advisering n.a.v. uitspraken rechter en nieuwe stikstofwetgeving

  • Flora-en Fauna

  • Biodiversiteit

  • Soortenmanagementplan

  • Informeren deelnemers over gevolgen voor lokale ontwikkelingen

Geluid

  • Wegverkeer

  • Railverkeer

  • Luchtvaartverkeer

  • Industrie

  • Horeca

  • Warmtepompen

  • Evenementen

  • Bedrijven

  • Installaties

Klimaatadaptatie

  • Waterberging

  • Hittestress

Lichthinder

  • Sportvelden

  • Reclameverlichting

  • Glastuinbouw

  • Bouwterreinen

Luchtkwaliteit, geurhinder (agrarisch en niet-agrarisch) en stikstof

  • Wegverkeer

  • Bedrijven

  • Veehouderijen

  • Afvalverwerkende industrie

  • Horeca

  • Voedingsmiddelenbedrijven

Milieueffectrapportage

  • Brede adviesrol en ondersteuning

Schiphol

  • Geluidhinder

  • Luchtkwaliteit

Veiligheid

  • Risicovolle bedrijven

  • Transport over de weg en water

  • Transportleidingen

  • Windmolens

  • Zonnepanelen/-velden

  • Laadpalen

  • Opslag gevaarlijke stoffen

Woon- en leefkwaliteit

  • Gezondheid

  • Duurzaamheid

  • Asbest

  • Gewasbeschermings-middelen

Bijlage 2: Overzicht procedures en besluitvorming (regulering)

 

1. Omgevingstafel/intaketafel

Bij vergunningaanvragen waarbij meerdere overheidsinstanties regels hebben opgesteld, wordt één bevoegd gezag aangewezen als coördinator van het afhandelingsproces, meestal het college van burgemeester en wethouders.

De vergunningenprocedure is voor veel activiteiten korter dan onder de Wabo. Het uitgangspunt is de reguliere procedure. Om de vergunningverlening vlot doch zorgvuldig te laten verlopen, is afstemming vooraf (in de vorm van vooroverleg) belangrijk. Initiatiefnemers hebben behoefte aan duidelijkheid over de haalbaarheid van hun voorgenomen activiteit. Daarom worden omgevingstafels en intaketafels georganiseerd, waaraan de ODWH deelneemt, samen met de initiatiefnemer en andere betrokken of belanghebbende partijen. Eventuele afspraken die tijdens deze overlegvormen worden gemaakt, kunnen vervolgens worden verwerkt in de vergunning.

 

2. Participatie

Volgens de Omgevingswet moet een initiatiefnemer aangeven of er participatie heeft plaatsgevonden, waarbij de omgeving betrokken is geweest bij de planvorming van het project. De ODWH zal initiatiefnemers aanmoedigen om de omgeving te betrekken, waarbij deze omgeving kan bestaan uit omwonenden, andere burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen. Door omwonenden en anderen vroegtijdig te informeren en bij initiatieven te betrekken, kunnen bezwaarprocedures mogelijk worden voorkomen.

 

Hoewel participatie voor initiatiefnemers niet altijd verplicht is, kan de gemeenteraad in het Omgevingsplan vastleggen in welke gevallen participatie wel verplicht is. Dit kan bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. De ODWH zal aanvragen die zijn ingediend zonder dat er sprake is geweest van participatie dus niet zonder meer buiten behandeling kunnen stellen of de gevraagde vergunning kunnen weigeren. Indien een gemeente een participatiekader of -leidraad heeft vastgesteld, sluit de ODWH daarop aan.

 

3. Vergunningprocedure

Het vergunningsproces verloopt volgens de wettelijke bepalingen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Omgevingswet. De reguliere procedure vormt het uitgangspunt in de Omgevingswet, ook in gevallen waarin de gemeenteraad adviesrecht heeft voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. De beslistermijn voor de reguliere procedure bedraagt 8 weken, of 12 weken indien instemming van een ander extern bestuursorgaan nodig is. Een verlenging van zes weken is mogelijk indien de complexiteit of omvang van de zaak dit vereist. Het niet voeren van een vooroverleg door de initiatiefnemer kan ook een reden zijn om van deze verlengingsmogelijkheid gebruik te maken. De ODWH zal daarom altijd sterk adviseren dat de initiatiefnemer een vooroverleg voert.

 

De vergunning van rechtswege is onder de Omgevingswet komen te vervallen: indien na 8 weken nog geen besluit is genomen is er geen sprake meer van een vergunning van rechtswege. Wel kan er beroep gedaan worden op de Wet dwangsom.

 

Bij het opstellen van de vergunning houdt de ODWH zich aan de volgende uitgangspunten:

  • Aan de initiatiefnemer wordt zo snel mogelijk duidelijkheid verschaft over de volledigheid van de aanvraag;

  • (wettelijke) adviseurs worden actief betrokken bij vergunningsaanvragen;

  • vergunningen moeten voldoen aan de eisen van wet- en regelgeving;

  • de voorschriften in de vergunning zijn helder, transparant en handhaafbaar.

4. Advies en instemming bij vergunningverlening

Volgens de Omgevingswet moet het bevoegd gezag in bepaalde gevallen advies inwinnen voordat het een vergunning of maatwerkvoorschrift verleent. Soms is ook instemming van dat adviesorgaan vereist voordat een besluit kan worden genomen. De wet beschrijft eveneens de procedures en termijnen.

 

Als voor een besluit instemming van een ander bestuursorgaan nodig is, wordt dit orgaan eerst om advies gevraagd. Dit advies wordt verwerkt in een conceptbesluit. Vervolgens geeft het andere bestuursorgaan aan of het instemt met het conceptbesluit. Omdat het meer tijd vergt om het advies op te vragen en te verwerken, en vervolgens het besluit ter instemming voor te leggen, geldt voor deze procedures een langere termijn van 12 weken. Deze beslistermijn kan eenmalig worden verlengd met zes weken, tot een totaal van 18 weken. De langere beslistermijn geldt alleen wanneer instemming vereist is, niet wanneer het andere bestuursorgaan slechts mag adviseren. De regels over advies en instemming gelden ook bij het wijzigen of intrekken van vergunningen.

 

5. Melding en informatieplicht

Niet alle voorgenomen activiteiten vereisen een vergunning. Voor veel MBA's, sloopactiviteiten en activiteiten met betrekking tot duurzaamheid gelden algemene regels en kan worden volstaan met een melding, of zelfs met het verstrekken van gegevens via de informatieplicht. De gegevens die bij een melding of informatieplicht moeten worden verstrekt, zijn vaak hetzelfde. Dit omvat de aanduiding van de activiteit, de naam en het adres van de uitvoerder, het adres van de locatie, en de start- en einddatum van de activiteit. Bij beide procedures geldt een termijn van vier weken vóór de aanvang van de activiteit voor het indienen van deze gegevens. Er bestaat echter een belangrijk verschil tussen meldings- en informatieplichten. Bij een meldingsplicht is het verboden om de activiteit, of bepaalde onderdelen daarvan, te starten zonder de vereiste melding te doen.

Dit stelt het bevoegd gezag in staat om ruim van tevoren op de hoogte te zijn van de gemelde activiteit en bijvoorbeeld maatwerkvoorschriften op te stellen of toezichtacties te plannen. Bij een informatieplicht geldt deze verplichting niet.

 

6. Uitgebreide procedure

In een beperkt aantal gevallen wordt een aanvraag afgehandeld via de uitgebreide procedure. Dit kan voorkomen bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (hierna: BOPA, artikel 16.65, lid 4 Omgevingswet). Ook bij bepaalde MBA's, zoals een IPPC-installatie, een Seveso-inrichting, een installatie voor het vergassen en vloeibaar maken van brandstof, een winningsafvalvoorziening en Natura 2000-activiteiten, kan de uitgebreide procedure van toepassing zijn (artikel 16.65, lid 1a Omgevingswet en artikel 10.24, Omgevingsbesluit).

 

De uitgebreide procedure wordt eveneens toegepast wanneer de initiatiefnemer heeft verzocht om of ingestemd met het gebruik van deze procedure (artikel 16.65, lid 1, onder a, Omgevingswet). In dit geval heeft het bevoegd gezag zes maanden de tijd om een besluit te nemen. Eerst wordt een ontwerpbesluit opgesteld, waarop omwonenden of andere belanghebbenden zienswijzen kunnen indienen. Na het nemen van het besluit is beroep bij de rechtbank mogelijk. Bij een uitgebreide procedure worden indieners van zienswijzen, indien nodig, benaderd om verduidelijking te krijgen over de aard van hun zienswijze.

 

7. Maatwerkregels in het Omgevingsplan

Het Bal en het Bbl bevatten onderwerpen waarvoor maatwerkregels kunnen worden opgesteld. Deze regels, opgenomen in het Omgevingsplan van de gemeente, gelden voor specifieke gebieden of categorieën van gevallen. Maatwerkregels moeten voldoen aan de principes van de Omgevingswet. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om de energieprestatie-eisen voor gebouwen aan te scherpen, maar niet om de meet- of rekenmethoden te wijzigen.

 

Gemeenten kunnen met maatwerkregels ook een vergunningplicht opnemen in het Omgevingsplan, bijvoorbeeld voor MBA's die niet in het Bal zijn geregeld. De ODWH adviseert de gemeenten om in geval van bepaalde MBA's alsnog op te nemen in het Omgevingsplan. Maatwerkregels worden door de ODWH conform de LHSO gehandhaafd.

 

8. Maatwerkvoorschriften

In uitzonderlijke gevallen kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften vaststellen, bijvoorbeeld wanneer de algemene regels niet redelijk zijn of niet praktisch uitvoerbaar blijken. Deze voorschriften worden vastgesteld via een apart maatwerkbesluit, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.

Bij het opstellen van maatwerkvoorschriften worden de algemene uitgangspunten van de Omgevingswet in acht genomen, zoals het waarborgen van veiligheid en het beschermen van gezondheid. Ook dienen de Beste Beschikbare Technieken (hierna: BBT) te worden toegepast en zijn de beoordelingsregels uit het Bkl en het Omgevingsbesluit van toepassing.

 

9. Gelijkwaardige maatregel

Wanneer algemene regels specifieke maatregelen voorschrijven, kan in bijna alle gevallen een 'gelijkwaardige maatregel' worden toegepast. De gelijkwaardige maatregel moet echter minstens hetzelfde resultaat bereiken als de voorgeschreven maatregel. Het bevoegd gezag kan bij de afweging ook rekening houden met de betrouwbaarheid van de voorgestelde maatregel, en deze mag niet in strijd zijn met andere wet- en regelgeving of een verslechtering op andere milieugebieden veroorzaken. Indien een gelijkwaardige maatregel wordt overwogen, moet voorafgaand aan de activiteit toestemming worden gevraagd aan het bevoegd gezag. De bewijslast voor het aantonen van de gelijkwaardigheid ligt bij de initiatiefnemer. Het bevoegd gezag neemt hierover een besluit, waar bezwaar en beroep tegen mogelijk is. In sommige gevallen is het toepassen van een gelijkwaardige maatregel zonder voorafgaande toestemming mogelijk, zoals aangegeven in hoofdstuk 4 van het Bal. Echter, hierbij geldt vaak wel een meldingsplicht. Belangrijk om op te merken is dat gelijkwaardige maatregelen nooit zijn toegestaan bij activiteiten die betrekking hebben op asbest.

 

10. Overgangsregeling en de ‘Bruidsschat’

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden veel landelijke regels gedecentraliseerd, waardoor bepaalde rijksregels komen te vervallen. Om te voorkomen dat er een juridisch vacuüm ontstaat, heeft het Rijk de zogenoemde ‘Bruidsschat’ opgesteld. Deze bevat tijdelijke regels die automatisch deel uitmaken van het Omgevingsplan-van-rechtswege. Gemeenten moeten vervolgens beslissen of zij deze tijdelijke regels behouden, wijzigen of laten vervallen bij het opstellen van hun definitieve Omgevingsplan. De Bruidsschat omvat onder andere regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 en het Besluit omgevingsrecht.

 

Er wordt vanuit effiëncy-oogpunt bij onze advisering gestreefd naar uniformiteit tussen de verschillende omgevingsplannen om inconsistente normen te voorkomen, maar de uiteindelijke beslissing wordt lokaal door het college van B&W/gemeenteraad genomen.

 

Voor bedrijven die al maatwerkvoorschriften voor geluid of bodem hebben, geldt tijdens de overgangsperiode dat deze voorschriften prevaleren boven de regels in de Bruidsschat. Dit biedt hen continuïteit totdat gemeenten nieuwe eisen vaststellen in het Omgevingsplan.

 

(Wets)wijziging vergunningprocedure

 

11. Vergunningverlening bodem

Voor het aspect bodem geldt dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet het bevoegd gezag voor de bodemtaken grotendeels overgegaan is naar de gemeenten. Voor de ODWH heeft deze verandering de grootste impact. Zowel de Wet bodembescherming (Wbb; saneren) als het Besluit bodemkwaliteit (Bbk; toepassen) is opgegaan in de Omgevingswet. In 2023 is de nota Bodembeheer door het Algemeen Bestuur van de ODWH vastgesteld en hebben 11 gemeenten deze ook laten vaststellen door de gemeenteraad.

 

Bijzondere aandacht krijgen de zogenaamde ernst- en spoedlocaties. Dit zijn locaties met een risico van verdere verspreiding van bodemverontreiniging met mogelijke gevolgen voor de gezondheid van mens (humane risico’s), plant of dier (ecologische risico’s). Deze locaties vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet, dit betekent dat de regels van de Wbb van toepassing blijven en de provincie c.q. de gemeente Leiden het bevoegd gezag blijven voor deze locaties. Binnen het werkgebied van de ODWH zijn ongeveer dertig van deze locaties. Het programma Spoed en Nazorg is erop gericht de verspreidingsrisico’s door sanering of door beheersing teniet te doen. Lopende saneringen en locaties met gebruiksbeperkingen/ nazorg vallen ook onder het overgangsrecht van de Omgevingswet.

 

Voor het gebruik van diverse soorten secundaire grondstoffen geldt ofwel een meldingsplicht, ofwel een informatieplicht. Dit betekent dat binnen het bodemwerkveld een verschuiving van toetsing naar toezicht plaatsvindt. De afgelopen jaren is, op initiatief van de provincie, het project RUN-Bodem gestart (zie bijlage 6 voor meer informatie). Dit project biedt een regionale, risicogerichte basis om te bepalen bij welke werkzaamheden in het bodemwerkveld periodiek, steekproefsgewijs of projectmatig toezicht vereist is. Binnen de ODWH wordt deze tool de komende jaren verder geïmplementeerd en verankerd in de werkprocessen.

 

12. Vergunningverlening milieu

De opbouw van elke paragraaf van hoofdstuk 3 van het Bal volgt een vast patroon. Allereerst wordt de MBA (ook wel de kernactiviteit genoemd) aangewezen. Vervolgens wordt in een volgend artikel de IPPC-installatie aangewezen. Daarna worden vergunning-, meldings- en informatieplichtige MBA's aangewezen. Ten slotte wordt verwezen naar de algemene regels in hoofdstuk 4 en 5 van het Bal, die voorschriften bevatten waaraan het bedrijf zich moet houden.

 

Naast het Bal kan ook het Omgevingsplan van de gemeente vergunningplichten, meldplichten of informatieplichten bevatten. Niet voor alle milieuaspecten zijn regels in het Bal opgenomen, zoals geluid en geur. In het omgevingsplan kan de gemeente regels stellen voor geluid, geur, externe veiligheid, luchtkwaliteit, etc. die zij verbindt aan activiteiten die gevolgen hebben, of kunnen hebben, voor de fysieke leefomgeving.

 

In hoofdstuk 4 van het Omgevingsbesluit staat beschreven wie voor welke besluiten het bevoegd gezag vormt. In de meeste gevallen is dat de gemeente voor het milieuaspect. Bij meervoudige aanvragen kan het voorkomen dat de gemeente ook bevoegd wordt voor een milieubelastende activiteit waar een hoger bevoegd gezag voor verantwoordelijk is. Bijvoorbeeld bij Geothermie. In dat geval is een advies met instemming van dat bevoegd gezag verplicht.

 

Actualisatie, behandeling en handhaving van milieu- en vergunningstaken

 

13. Behandeling melding milieubelastende activiteiten

Voor de grootste groep bedrijven (milieu) en locaties (bodem) geldt dat initiatiefnemers alleen moeten voldoen aan de regels uit het Bal en het Omgevingsplan van de gemeente. De meeste bedrijven die MBA's uitvoeren moeten zich uiterlijk vier weken voor de start melden. Het gaat om bedrijven uit vrijwel alle categorieën: van kantoren tot metaalbewerkers, van agrarische bedrijven tot zwembaden en meubelfabrieken. Een melding wordt gedaan via het digitaal stelsel omgevingswet. Bij de melding moet de initiatiefnemer/melder de informatie geven die nodig is om de activiteit te kunnen beoordelen. Als de activiteit locatiegebonden is, dient daarnaast minimaal een plattegrondtekening te worden ingeleverd. Ook kunnen bijvoorbeeld rapporten van akoestisch onderzoek of luchtonderzoek aan de orde zijn. In sommige gevallen zijn de voorschriften uit het Bal niet helemaal passend of voldoende. In dergelijke gevallen kan een maatwerkvoorschrift aan de orde zijn.

 

Bij de ODWH wordt de melding of informatie binnen vier weken beoordeeld door een milieutechnisch medewerker vergunningen of een plantoetser bodem. Voor meldingen met een kortere doorlooptijd streven we ernaar deze ook binnen de gestelde termijn te behandelen en erop te reageren. Bij de beoordeling maakt de ODWH gebruik van checklisten en onderzoeksrapporten worden voorgelegd aan de betreffende specialist. Wanneer een melding of informatie voortkomt uit een controle, wordt de toezichthouder direct betrokken. Als een melding of informatie incompleet is, wordt de initiatiefnemer eenmalig in de gelegenheid gesteld om deze binnen vier weken aan te vullen. Gedurende deze periode mag de initiatiefnemer echter niet starten met de activiteit. Bij meldingen met een korte termijn, zoals die over het toepassen van grond, wordt de toezichthouder eveneens onmiddellijk op de hoogte gesteld.

 

Onder de Omgevingswet mag de initiatiefnemer zelf kiezen wat er wanneer wordt aangevraagd, zolang alle vereiste toestemmingen maar zijn verkregen voordat gestart wordt met een activiteit. De initiatiefnemer heeft dus de keus om een meervoudige aanvraag te doen, of losse, enkelvoudige aanvragen. In het geval van enkelvoudige aanvragen wordt altijd met de gemeente afgestemd over eventuele andere vergunningplichten en over de inpassing in het Omgevingsplan.

 

14. Actualisatiebeleid

De ODWH streeft ernaar dat alle bedrijven een actuele vergunning of melding hebben. Voor actualisatie van vergunningen voor bedrijven met een IPPC-installatie geldt op grond van artikel 8.98 van het Bkl een termijn van 4 jaar na publicatie van nieuwe BBT-conclusies. Binnen deze termijn moet een toetsing plaatsvinden, moet de vergunning indien nodig worden aangepast en moet het bedrijf voldoen aan de nieuwe voorschriften.

 

De ODWH hanteert bij de actualisatie op basis van veranderde richtlijnen (zoals een PGS-richtlijn of het Landelijk afvalstoffenplan/Circulair Materialen Plan, hierna: LAP en CMP) de termijnen, zoals die zijn vastgelegd in de geldende wet- en regelgeving. Actualisatie van meerdere vergunningen op één thema zal vaak in de vorm van een project plaatsvinden waarbij standaard werkmethoden worden afgesproken om kwaliteit te waarborgen.

 

Naast deze actualisatie op basis van veranderde wet- en regelgeving beoordeelt de ODWH minimaal 10 jaar na afgifte van een oprichtings- of revisievergunning de vergunningssituatie opnieuw. Indien nodig wordt de vergunning geactualiseerd. Als actualisatie op dat moment niet nodig is, beoordeelt de ODWH de vergunning na 5 jaar opnieuw. Bij actualisatie van een vergunning is een bedrijf onder de Omgevingswet niet meer verplicht om een nieuwe aanvraag in te dienen. Uiteraard moet wel steeds een aanvraag worden ingediend bij nieuwe vergunningplichtige activiteiten of bij verandering daarvan.

 

15. Intrekking van vergunningen

De ODWH streeft ernaar de vergunningen van bedrijven die hun activiteiten hebben gestaakt, in te trekken. Actieve intrekking van vergunningen draagt bij aan een actueel vergunningenbestand. Als een bedrijf na beëindiging van zijn activiteiten geen verzoek tot intrekking indient, wordt de vergunning automatisch een jaar na beëindiging ingetrokken (artikel 5.40, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet). Een vergunning wordt ook ingetrokken als de activiteiten van een bedrijf in strijd zijn met de beoordelingsregels zoals vastgesteld in paragraaf 8.5.1.1 van het Bkl en aanpassing van de vergunningvoorschriften geen oplossing biedt. Bovendien wordt de omgevingsvergunning ingetrokken als het bedrijf niet langer de BBT toepast en actualisering van de vergunning geen verbetering oplevert (artikel 8.100, onder a, van het Bkl).

 

16. Kwaliteit

De ODWH waarborgt de inhoudelijke kwaliteit van vergunningen door te werken met een basistekst en verder door gebruik te maken van teksten van de Landelijke redactie standaardvoorschriften (Lrs). Indien nodig worden eigen teksten opgesteld. Alle vergunningen worden onderworpen aan een collegiale toetsing, waarbij ook een handhaafbaarheidstoets wordt uitgevoerd en vervolgens wordt de vergunning juridisch getoetst. De doorloop van de vergunningprocedure wordt geborgd in het zaaksysteem. De gedetailleerde werkbeschrijving is als hulpmiddel beschikbaar.

Alle medewerkers zijn opgeleid in overeenstemming met de meest actuele eisen van de landelijke Kwaliteitscriteria. Medewerkers die nog niet volledig voldoen worden begeleid door collega’s die wel voldoen.

 

Indien nodig worden specialisten betrokken bij vergunningverlening. De beoordeling van geluidrapporten, luchtrapporten, de veiligheidssituatie of bodemrapporten vindt altijd plaats door een specialist op het betreffende vakgebied. De ODWH heeft voor enkele specifieke aandachtgebieden (interne) kennisteams opgericht. Binnen deze kennisteams zitten vergunningverleners, toezichthouders, juristen en specialisten aan tafel en soms ook externe specialisten. De teams beheren de kennis op het vakgebied en treden op als specialist binnen hun vakgebied (vergunningen of toezicht). Er is een kennisteam voor de onderwerpen energie, vernieuwend (administratief) toezicht en afval, agrarisch, ggo, zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en lozingen. Medewerkers uit het team vergunningen nemen deel aan overleggen op provinciaal en nationaal niveau.

 

17. Aansluiting bij regionaal of lokaal beleid

Voor vergunningverlening sluit de ODWH aan bij Europees en landelijk beleid, zoals vastgelegd in bijvoorbeeld het Bal. Wanneer er regionaal of lokaal beleid bestaat, zoals geluidzones, geurzones, of bodemkwaliteitskaarten (die deel uitmaken van het Omgevingsplan), wordt dit meegenomen bij de toetsing van een melding of de beoordeling van een aanvraag. Altijd wordt bij vergunningverlening getoetst aan het Omgevingsplan. Voor meldingen wordt hierover afgestemd met de gemeente. Als een initiatiefnemer een activiteit onderneemt die volgens het Omgevingsplan niet is toegestaan, moet de gemeente handhaven of het plan (op verzoek van de initiatiefnemer) wijzigen. Onder bepaalde voorwaarden kan medewerking worden verleend op basis van een binnenplanse of buitenplanse omgevingsplanactiviteit (OPA resp. BOPA).

 

Voor bepaalde specifieke bedrijfscategorieën kan een toetsing in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) plaatsvinden tijdens de vergunningprocedure. De Omgevingsdienst volgt hierbij het beleid van de gemeenten.

 

18. Prioriteit

Meldingen en informatie dienen in de meeste gevallen te worden beoordeeld binnen 4 weken na ontvangst. Voor sommige meldingen of informatie geldt een kortere periode. Na die periode kan de initiatiefnemer met de activiteit starten. Binnen de werkvoorraad van het team vergunningen wordt voorrang gegeven aan vergunningen op aanvraag en aan wettelijk verplichte actualisaties. Dit laatste is aan de orde als voor een IPPC-activiteit nieuwe BBT-conclusies worden gepubliceerd of als uit andere regelgeving een verplichte actualisatie volgt. Dit betekent dat bij te hoge werkdruk actualisaties die niet volgen uit wettelijke verplichtingen en ambtshalve wijzigingen naar achteren worden geschoven. Indien aanpassen van een vergunning nodig is vanwege bestuurlijke prioriteit, bijv. om woningbouwontwikkeling mogelijk te maken, dan is het gewenst/nodig om ook die vergunningen/maatwerk of ambtshalve wijzigingen prioriteit te geven.

 

19. Samenwerking

De ODWH werkt samen met verschillende externe partijen in het kader van vergunningverlening, soms vanwege wettelijke verplichtingen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste samenwerkingspartners:

  • de gemeente waarbinnen het bedrijf gevestigd is;

  • de veiligheidsregio, met name de brandweer;

  • de waterkwaliteitsbeheerder, meestal het Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR);

  • de Omgevingsdiensten Haaglanden (ODH) en Zuid-Holland Zuid (OZHZ), die namens de provincie Zuid-Holland taken uitvoert zoals de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van gebieden (stikstofdepositie);

  • de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH), o.a. wat betreft gemeentegrens-/regiogrensoverschrijdende bodemactiviteiten in het buitengebied;

  • het Bureau GGO in het geval van activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen (ggo's);

  • HECHT (GGD/GHOR), waarmee een convenant is afgesloten;

  • de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS).;

  • De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), wat betreft agrarische zaken

Initiële samenwerking vindt plaats met de gemeente waar de activiteit plaatsvindt, waarbij vaak een toetsing op het omgevingsplan wordt uitgevoerd. Bij meervoudige aanvragen wordt intensiever samengewerkt, waarbij de ODWH als milieuadviseur optreedt. De afhandeling van meervoudige aanvragen gebeurt in overeenstemming met de afspraken met de gemeente.

 

20. Bijzondere taken

De ODWH heeft ook een aantal bijzondere taken op het gebied van milieuwetgeving. Een van deze taken is het beheer van geluidszones voor bepaalde gemeenten. Geluidszones zijn gebieden waarbinnen specifieke geluidsnormen gelden om geluidsoverlast te beperken en de leefkwaliteit te waarborgen. Deze zones worden vaak vastgesteld rondom bronnen van geluidsoverlast, zoals snelwegen, spoorwegen en industrieterreinen. De ODWH zorgt ervoor dat deze geluidsnormen worden nageleefd. Daarnaast worden de technische medewerkers vergunningen door vrijwel alle gemeenten betrokken bij ruimtelijke adviezen over bedrijvigheid. Het uitgangspunt hierbij is een evenwichtige toewijzing van functies aan locaties, met bijzondere aandacht voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Zo worden de belangen van bedrijven gewaarborgd en wordt er ook gezorgd voor een gezonde en veilige leefomgeving die voldoet aan de geldende milieunormen.

Bijlage 3: RUN-Bodem model

 

Bijlage 5: Handelingskader bodemonderzoek niet genormeerde gewasbeschermingsmiddelen

 

[Deze bijlage is te raadplegen via de externe bijlage.]

Bijlage 6: Convenant VRHM – Politie – HECHT – ODMH - ODWH

 

[Deze bijlage is te raadplegen via de externe bijlage.]

Bijlage 7: Samenwerkingsafspraken GGD - ODWH - ODMH

 

[Deze bijlage is te raadplegen via de externe bijlage.]

Bijlage 8: Samenwerkingsconvenant uitvoering strafrechtelijke taken

 

[Deze bijlage is te raadplegen via de externe bijlage.]